DE ROL VAN ORPA
Orpa en Roet waren Moabitische meisjes. Ze
waren zusters, dochters van Eglon, de koning van Moab. Beide meisjes waren mooi
en hadden de frisse uitstraling van hen die opgroeien in vlaktes en brede dalen.
Orpa was luidruchtig en weerspannig en onbezonnen als een jonge kameel. Roet
echter was als een wilde hinde, eenvoudig, bescheiden en verlegen.
Eglon, de koning van Moab was een kloeke,
zware man met een dikke stierennek. Hij leefde in een van de rijkste streken
van de aarde, waar het gras manshoog op de vlakte staat. Hij was in het bezit
van geweldig grote kuddes. Hij aanbad zijn god Chemosj in vreugde en geluk en
offerde deze god de meest uitgelezen geitebokken en rammen.
Zijn hand lag zwaar op zijn buren, de Bnee
Jisraeel en hij onderdrukte hen in al hun poorten. Maar in het binnenste van
zijn hart was hij bang voor de G'd van Israël en hij vereerde Zijn naam, want
hij zei: "Wie weet. Het kan zijn dat de G'd der Hebreeën de ware G'd is en
dat Zijn hand groot en sterk is".
Nu was er in die dagen hongersnood in Judea,
maar in Moab was brood in overvloed. En een Efratiet, wiens naam Elimelech was,
trok uit Beth Lechem (Bethlehem) in Judea om te verblijven in het land Moab.
Hij en zijn waardige vrouw Naomi en zijn beide jonge zonen, Machlon en Chiljon.
Koning Eglon had medelijden met deze Efratieten en liet hen met rust. Hij gaf
ze zelfs een plaats om te wonen; wel in een verafgelegen deel van zijn rijk. En
zo woonde Elimelech met zijn gezin in het land Moab.
Doch Elimelech, de echtgenoot van Naomi
stierf in het land waar hij woonde en zij bleef met haar twee zoons in diepe
rouw en smart achter in het vreemde land. Toen Eglon zag dat de zoons van de
Efratiet welopgevoede jongemannen waren, gaf hij hen zijn dochters ten
huwelijk. Terwille van hen behandelde hij ook hun moeder vriendelijk en in zijn
hart was hij verheugd dat hij nu met het zaad van de G'd van Israël verenigd
was. Maar G'd was hier minder mee ingenomen en uit beide huwelijken werden noch
zoons noch dochters geboren. Ze woonden met elkaar in het huis van de weduwe,
hun schoonmoeder en brachten er hun dagen vreugdeloos door. Na de dood van hun
vader vonden Machlon en Chiljon geen behagen meer in hun vrouwen. Ze voelden
zich vreemdelingen en hun dagen waren gelijk bloesems die verwelken in de
zomerse droogte en na tien jaar stierven zij beide van zwijgend verdriet. Hun
moeder begroef hen in het veld, naast hun vader, ieder aan een kant.
Toen Eglon zag dat de band verbroken was,
drukte zijn hand nog zwaarder op Israël. Door de hand van Ehoed, zoon van Gera,
die in deze dagen richter was van Israël, doodde G'd deze bovenmatige
onderdrukker.
Zonder man en zonder zonen achtergebleven,
zei Naomi: "Wie heb ik nog hier en wat heb ik hier?" En toen ze hoorde
dat G'd bij Zijn volk was geweest om hun brood te geven, ontwaakte ze uit haar
depressie en ging weg uit het land Moab om naar Judea terug te keren. Roet
stond erop haar schoonmoeder te volgen en ze verzaakte haar volk, haar
geboorteland en haar goden en ging met haar schoonmoeder mee naar het land
Judea.
Maar Orpa nam op de grens van Moab afscheid
van haar schoonmoeder, kuste haar en keerde terug naar het huis van haar eigen
moeder, zoals in de dagen van haar jeugd.
Op zekere dag trok een Filistijn door het
land Moab. Hij was groot van gestalte en straalde kracht uit; een nakomeling
van de reuzen uit de oude tijden. Hij was gekleed in een wapenuitrusting en van
het hoofd tot de voeten omgord met dodelijke wapens. Deze machtige krijgsman
leek geheel uit ijzer en koper te bestaan. De reus nam zijn intrek in het huis
van Orpa en bracht er de nacht. Toen zij z'n machtige gestalte zag en de
luister van z'n krijgsdos en wapens, gaf ze zich geheel aan hem over. Zoals de
hond zijn meester volgt, zo volgde zij haar Filistijnse minnaar naar diens
eigen woonplaats, naar de stad Gat. Roet echter had haar toevlucht gezocht
onder de vleugelen van de G'd van Israël en woonde met haar schoonmoeder in
Beth Lechem, in Judea. In haar armoede ging zij aren lezen in het veld van
Boaz, een man uit Beth Lechem, om zichzelf en haar schoonmoeder in leven te
houden. Boaz nu was niet alleen een rijk en zeer vermogend man, maar eveneens
geliefd en vooraanstaand onder zijn volk. Hij was van de familie van Elimelech
en een bloedverwant van Naomi. Toen hij de jonge vrouw zag die in zijn veld
aren las, bemerkte hij de eenvoud van haar manieren en de reinheid van haar
geest. Hij bracht haar naar zijn eigen woning en nam haar tot vrouw. Toen haar
tijd gekomen was, baarde ze hem een zoon die ze de naam Obed gaf. Roet werd oud
en der dagen zat, maar ze bleef fris en knap. Haar handen werden nooit moe om
rechtvaardigheid, barmhartigheid en medelijden te strooien onder diegenen, die
om haar heen waren. Ze kreeg kindskinderen en kinderen tot in de derde
generatie, allen machtige en G'dvrezende mensen. Aan het eind van haar leven
werd op haar knieën aan haar kleinzoon Jisjaj, in zijn hoge ouderdom een zoon
geboren. Het kind, dat David werd genoemd, groeide op onder G'ds zegen; hij was
een blozend kind met een mooi gezicht, prettige uitstraling, moedig van geest
en standvastig in zijn handelen. Hij bekwaamde zich in muziek, leerde harp
spelen en was een lieflijke zanger. Wanneer hij zijn vaders kudde hoedde, vocht
hij manhaftig tegen wilde beesten, versloeg de leeuw en de beer en bevrijdde de
prooi uit hun bek. Het geluid van zijn zoet gezang vervulde de heuvels en drong
door op de aarde en in de hemel.
Maar in het land van de Filistijnen
verschrompelde Orpa van ouderdom; ze werd heksachtig en eigenzinnig. De gehele
dag zat ze op kruispunten en straathoeken als een lichtekooi vlas te spinnen en
met het spinnewiel te draaien. Ook zij kreeg van haar reus-echtgenoot kinderen
tot in de derde generatie. Daaronder waren Goliat en Jisjbi, zijn broer. Niemand
regeerde over hen in hun jeugd en zij groeiden op tot heftige en vrijgevochten
mannen. Groot en verschrikkelijk om te zien en evenals hun voorvader gingen ze
gekleed in ijzer en koper. Vanaf hun jeugd werden ze onderwezen in moord en
doodslag. Wanneer ze erop uittrokken, waren ze als wolven in de wildernis en
drenkten het land met tranen en bloed. Zoals de boom is, is de vrucht en de
vrucht van de vrucht, want de kracht van de vaders gaat voor altijd door in het
zaad dat na hen komt.
En toen de tijd gekomen was, verzamelden de
Filistijnen zich in hun kamp om tegen Israël te vechten en ze stonden op de
berg aan de ene kant en Israël stond op de berg aan de andere kant en tussen
hen in was een dal. Uit het kamp van de Filistijnen kwam een kampioen naar voren,
die zes el en een span lang was, een koperen helm op z'n hoofd en gekleed in
een maliënkolder. Het gewicht van zijn pantser was vijfduizend sikkels koper.
Aan z'n benen had hij koperen scheenplaten en de schacht van zijn lans was als
een weversboom en de punt van zijn lans woog 600 sikkels ijzer en zijn
schilddrager ging voor hem uit en hij tartte de legers van de levende G'd. Het
was Goliat, een Filistijn uit Gat, de achterkleinzoon van Orpa. En uit de rijen
van Israël kwam hem een jonge man tegemoet, rossig, knap, een lust om naar te
kijken. In zijn handen had hij noch wapens, noch een wapenuitrusting; slechts
een staf, slinger en vijf gladde stenen. Op zijn lippen was de naam van de
levende G'd. Het was David, een herder uit Beth Lechem, de achterkleinzoon van
Roet.
Zo stonden een Filistijnse reus en een
Hebreeuwse jongen, nakomelingen van Moabitische zusters tegenover elkaar in het
dal. In hun ogen brandde een dodelijke vijandschap van de ene natie en zijn god
tegenover de andere natie en zijn god.
Chaïm Nachman Bialik (1873-1934) is een
van de drie klassieke dichters uit de eerste zionistische periode. Hij leefde
tot 1924 in Odessa. Bialik behoorde bij de Haskala, de Verlichting, omdat hij
in Rusland leefde en in het Hebreeuws schreef. Maar in tegenstelling tot de
anderen was hij een scheppend genie en was zijn werk een geheel oorspronkelijke
uitdrukking van zijn eigen diepe emoties. Toen hij in 1924 in Tel Aviv ging
leven, schreef hij geen oorspronkelijk werk meer, maar werd een belangrijk
uitgever en bewerker van schrijvers uit het verleden. Zijn invloed op het
culturele leven van Palestina is heel groot geweest.
Dit verhaal is ontleend aan het boek:
Legenden en verhalen over koning David
door Chaim Nachman Bialik en bewerkt door Nechamah Mayer-Hirsch.
Terug naar Religion