XIV
AFSCHAFFING DER “VOLKSVERTEGENWOORDIGING”

In de parlementaire democratie nam de volksvertegenwoordiging een uiterst belangrijke plaats in: zij trad op als de staatsinstelling, bij welke in laatste instantie de beschikking over de staatsmacht berustte, een gevolg van haar aanspraak, dat zij “het” Volk vertegenwoordigde. Volgens de ideologie der parlementaire democratie was de tegenstelling tussen Volk en Staatsoverheid overwonnen door de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van het Volk, uitgeoefend door zijn orgaan bij uitnemendheid, de volksvertegenwoordiging, waarin het Volk zich rechtstreeks uitsprak.

Het Nationaal-socialisme deelt enerzijds het standpunt der parlementaire democratie, dat Volk en staat geen tegenstellingen vormen, waarbij het Volk te zijner bescherming tegenover de eigengerechtigden staat zou moeten worden vertegenwoordigd - de vorm, waarin zich de constitutionele monarchie aanvankelijk veelal heeft voorgedaan -, maar anderzijds ontkent de nationaal-socialistische beschouwingswijze, dat in de parlementaire democratie de bedoelde tegenstelling in dezen zin overwonnen zou zijn, dat “het” Volk over de staatsmacht beschikt door middel van de volksvertegenwoordiging. Immers, in de parlementaire democratie was “het” Volk als wezenlijke eenheid onbekend, terwijl in plaats daarvan de principiële scheiding van het Volk in politieke partijen de werkelijke grondslag vormde, waarop dit stelsel berustte. Volksverdeeldheid in stede van volkseenheid was het uitgangspunt der parlementaire democratie, verbonden aan de partijenstaat, en daarom miste zij dan ook het recht op erkenning van de vertegenwoordiging dier principiële volksverdeeldheid - al mocht zij zich met de naam “volksvertegenwoordiging” tooien - als orgaan van “het” Volk, d.w.z. het innerlijk tot organische eenheid verbonden wezen, waardoor zich een ware volksgemeenschap kenmerkt. De beschikking over de staatsmacht door de volksvertegenwoordiging in de parlementaire democratie was n i e t een beschikking door “het” Volk over die macht, maar door de politieke partijen. Zij waren het, die het zwaartepunt van de politieke wilsvorming in de staat uitmaakten; de staatsmacht als wisselend bezit der politieke partijen, al naar gelang van haar zich wijzigende getalsverhoudingen. Zo openbaarde zich in de volksvertegenwoordiging der parlementaire democratie een onpersoonlijke en onverantwoordelijke gezagsuitoefening - de anonieme macht der politieke partijen -, waarvan de ondermijning der gezagshoogheid, waaraan de partijenstaat te gronde is gegaan, het gevolg is geweest.

Tot de waarlijk gezaghebbende staat, die de nationaal-socialistische Leidersstaat is, kan de oude instelling der zogenaamde volksvertegenwoordiging met de aan haar verbonden “schijn” van gezag en verantwoordelijkheid niet behoren. In de naar nationaal-socialistische beschouwingswijze ingerichte staat treedt in de plaats van de onpersoonlijke gezagsuitoefening de beschikking over de staatsmacht door individuele personen, die daarvoor alleen en ongedeeld verantwoordelijk zijn. In dezen staat is er geen afwenteling van verantwoordelijkheid op een onbepaalde macht als het Volk in de partijenstaat, noch een zich onttrekken aan persoonlijke verantwoordelijkheid als gevolg van de toepassing van het meerderheidsbeginsel bij in colleges genomen besluiten, maar men kent er uitsluitend persoonlijke besluitvorming en in onmiddellijk verband daarmede voile, persoonlijke verantwoordelijkheid. Het is het beginsel van het Leiderschap, belichaamd in de hoogste tot de laagste Leider. 1)

1) De woorden Leider en Leiderschap worden hier in een ruimeren zin gebezigd, welke met dien van het “eenmansbeginsel”, tegenover het collegiale, overeenkomt. Immers het bedoelde kenmerk van persoonlijke verantwoordelijkheid geldt naar nationaal-socialistische opvatting voor elke gezagsdrager, hoe ook genaamd, ook al mist hij de voorwaarden, welke het wezen van het eigenlijke Leiderschap uitmaken, waaronder in de eerste plaats de gemeenschapspersoonlijkheid van de Leider {zie blz. 39 v.v.), gelijk bij de op hiërarchische verhoudingen steunende gezagsdragers in de staat in het algemeen en bij de aangestelde gezagsdragers der Beweging veelal het geval zal zijn, omdat de echte “volgelingschap” hier meestal zal ontbreken.

De verantwoordelijkheid der Leiders - d.i. ware verantwoordelijkheid - voor hun gezagsuitoefening laat binnen de kring hunner bevoegdheid mede beslissende invloed van anderen, in welken vorm ook, niet toe. De hogere Leider kan zeker later een afwijkende beslissing nemen, maar hierdoor wordt de vrijheid van besluitvorming van de lagere Leider - en dus zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen besluit - niet verkort. De besluitvorming der Leiders is een zelfstandige en ongedeelde en in zoverre een louter persoonlijke. Van “gemeen overleg” - de term, waarmede ons oude staatsrecht de samenwerking van staatshoofd en volksvertegenwoordiging aanduidde - tussen de dragers der leidersfuncties en anderen, hetzij personen, hetzij lichamen, kan dan ook in de nationaal-socialistische staat geen sprake zijn.

De zogenaamde vertegenwoordigende lichamen, die de grondslag van het bestuur in de parlementair-democratische staat vormden, zijn in de nieuwe staatsinrichting uit tweeërlei hoofde onmogelijk: als zelfstandig besluitvormende lichamen (waarbij vooral aan de provinciale staten en gemeenteraden gedacht moet worden) en als meebeslissende lichamen, zoals de oude volksvertegenwoordiging. Daarvoor in de plaats treedt een besluitvorming volgens het Leidersbeginsel.