XVI
OUDE EN NIEUWE GRONDWET

Aan de grondwetten in de demoliberale statenwereld ligt - historisch beschouwd - een bepaald politiek gezichtspunt ten grondslag: de aanspraak der aan het overheidsgezag onderworpenen op waarborging hunner eigen rechten en bescherming tegenover dit gezag. Het is de eis van rechtszekerheid, welke in het afgelopen tijdvak zijn stempel op de staatsinrichtingen en haar ontwikkeling heeft gedrukt. Of de grondslag van dezen eis van rechtszekerheid gezocht werd in religieuze motieven (in het bijzonder de Calvinistische leer der “soevereiniteit in eigen kring”) dan wel in een abstract individualisme (de geest der Franse Revolutie), maakt in het algemeen voor zijn toepassing op de staatsinrichting geen groot verschil. Het is de tegenstelling tussen de overheid enerzijds en het Volk of de daarbij betrokken individuen anderzijds, welke het uitgangspunt vormde voor de opstelling ener grondwet als waarborg voor de rechten van Volk of individuen tegenover de overheid.

De eis van rechtszekerheid in vorenbedoelde zin openbaarde zich in de grondwetten der 19de eeuw (voorafgegaan door Engelse, Amerikaanse en Franse staatkundige “Verklaringen van Mensenrechten”) in het karakter dier grondwetten als begrenzing der overheidsmacht. Dit geschiedde voornamelijk op drieërlei wijze: de erkenning van individuele grondrechten van mens en burger tegenover het overheidsgezag, de instelling van lichamen, verkozen door de onderdanen om hun rechten en belangen bij en tegenover de overheid te vertegenwoordigen en te beschermen, en een min of meer nauwkeurige afbakening der verschillende staatsmachten zowel tegenover de onderdanen als tegenover elkander.

Aldus ontstond een staatkundig bestel, dat een compromis beoogde tussen het eigen recht der onderdanen en het eigen recht der staatsoverheid: geen aantasting van het eigen recht der onderdanen dan voorzover de grondwet aan de overheid daartoe de bevoegdheid verleent - zo gebood het de eis van rechtszekerheid. Ook de aard der grondwet als uitdrukkelijk geformuleerde, in systematische vorm gebrachte staatsregeling bevorderde door de op deze wijze verkregen overzichtelijkheid en stabiliteit der gevestigde rechtsorde de zekerheid omtrent rechten en plichten.

De principiële rechtsvernieuwing in onzen tijd is niet in de eerste plaats een verandering van de inhoud der grondwet. Te onderscheiden is namelijk het wezen ener staatsrechtelijke orde en zijn belichaming in een grondwet. Het wezen ener staatsrechtelijke orde als de politieke geest, die het concrete historische bestaan van een staatsgemeenschap bepaalt en als zodanig onafscheidelijk met elke staat verbonden is, kan, maar behoeft niet noodzakelijkerwijs zijn uitdrukking in een grondwet als een formeel document in de vorenbedoelde zin te vinden. Vooral wanneer de rechtsvernieuwing van geheel andere ideologische grondslagen uitgaat dan waarop de bestaande grondwetten berusten - de revolutionaire bewogenheid (“dynamiek”) van het Nationaal-socialisme tegenover de (“statische”) geest van rechtszekerheid - staat de nieuwe rechtsorde in beginsel los van elke overgeleverde grondwetsgedachte.

De nationaal-socialistische revolutie als algemeen geestesverschijnsel brengt mede een principiële verandering in het wezen van de staat en naar mate deze zich voltrekt onder de drang der nieuwe politieke krachten wordt het oude staatswezen vernietigd en daarmede vanzelf ook de bestaande grondwet, ook zonder formele afschaffing of wijziging. Met de nationaal-socialistische revolutie is wat eens “partijprogramma” der Beweging was, tot constitutie van de nieuwe staat geworden en als zodanig wordt zij gedragen door het bewustzijn, dat aan de nieuwe orde haar principiële vorm gaf.

Een grondwet in de ouden zin, die zelf een historisch bepaald verschijnsel was, is derhalve niet noodzakelijkerwijs aan de nationaal-socialistische rechtsorde verbonden, waarin de nieuwe constitutionele geest voor alles beslissend is. Dit betekent intussen geenszins, dat een in de vorm ener grondwet gebrachte nationaal-socialistische constitutie met de aard der nieuwe beschouwingswijze onverenigbaar zou zijn. Integendeel, een zodanige “nieuwe grondwet” zal, indien de omstandigheden daartoe de gelegenheid bieden - en voor het ene Volk klemt dit in hogere mate dan voor het andere -, belangrijk tot verbreiding der nationaal-socialistische beginselen en verduidelijking hunner strekking en toepassing kunnen bijdragen.

De “nieuwe grondwet” zal echter van de oude overgeleverde grondwetten principieel verschillen. Zij berust niet op de tegenstelling tussen overheidsgezag en Volk of individuen en strekt niet tot bescherming van rechten der onderdanen tegenover het gezag der overheid, maar het volkse Leiderschap, verbonden aan de organische wezenseenheid der Volksgemeenschap, is haar uitgangspunt.

Gebroken is derhalve met de gedachte van individuele grondrechten - behoudens het in de hoedanigheid van volksgenoot opgesloten recht op arbeid en geborgenheid in de Volksgemeenschap -, met de verkozen vertegenwoordigende lichamen en met de juridische begrenzing der overheidsmacht.1) In de Leider is het ongedeelde staatsgezag verenigd en de hoogste verantwoordelijkheid voor het welzijn der Volksgemeenschap, welke de Leider uit dien hoofde draagt, eist de erkenning van zijn vrijheid van handelen, die daarom slechts behoort te worden beperkt waar de doelmatigheid het als hoge uitzondering gebiedt. Dat omstandigheden van nationale eigenaar hierbij van invloed zijn, spreekt vanzelf.

De “nieuwe grondwet” is in plaats van een beperking van het in de Leider belichaamde overheidsgezag en een regeling zijner bevoegdheid, veeleer een richtsnoer van de Leider omtrent de hoofdpunten der staatsrechtelijke orde, waarvan hij als “gemeenschapspersoonlijkheid” de drager is.

1) Een scherpe juridische afbakening van bevoegdheden ligt in het algemeen niet in de aard van het Nationaal-socialisme, voorzover de verhoudingen van kameraadschap en vertrouwen tussen de gezagsdragers een doelmatige functionering van de gemeenschapsdienst meer bevorderen dan nauwkeurig omschreven bevoegdheidsgrenzen tussen hen, die niet gelijkgezind zijn. Vandaar is het bestuursvraagstuk voor het Nationaal-socialisme meer een personeels- dan een juridisch-zakelijk probleem.