XVII
STAATSSOEVEREINITEIT EN LEVENSRUIMTE
De soevereiniteit der staten in de zin van hun ongebonden zelfbeschikkingsrecht
was eens een historisch verschijnsel. Dat wil zeggen, dat de erkenning van de
soevereiniteit der staten in het verloop der Geschiedenis is ontstaan, zodat ook
de verdere historische ontwikkeling op een eenmaal als kenmerk van de staat
aanvaarde soevereiniteit niet zonder invloed kan blijven. Zin en betekenis van
de soevereiniteit der staten zijn uiteraard aan de gang van het wereldgebeuren
niet onttrokken als betrof het een eeuwig dogma, verbonden aan een
onveranderlijk staatswezen.
De eis van soevereiniteit, dat is van de volstrekt hoogste machtsbevoegdheid als
kenmerk van de staat, is voortgekomen uit de strijd, welken de staten der
Christelijke wereld in de Middeleeuwen om hun zelfstandigheid hebben gevoerd.
De machten, die deze zelfstandigheid in de weg stonden, waren Paus en Keizer,
die, elk op zijn gebied, het hoogste gezag over alle tot de Christenheid
behorende gemeenschappen voor zich opeisten. Het was een soort van
internationalisme, waardoor het zelfbeschikkingsrecht der verschillende staten
niet tot erkenning kon komen. In dezen strijd hebben de staten onder het
“Absolutisme” der landsvorsten gezegevierd: zowel tegenover het pauselijk
Kerkgezag als het keizerlijk Rijksgezag (het Rooms-Duitse Rijk) is de eis ,van
eigen soevereiniteit der staten in vervulling gegaan. Daarmede werden recht en
feitelijke macht als elementen van overheidsgezag met elkander in evenwicht
gebracht. Paus en Keizer stonden op het standpunt van hun abstract recht, doch
misten de concrete macht dit recht te handhaven. Omgekeerd is met de macht der
Landsheren hun recht, dat is in dit verband de soevereiniteit hunner staten,
erkend.
Indien men bedenkt, dat de aanvaarding van de soevereiniteit der staten een
gevolg is geweest van een juiste evenwichtsverhouding tussen staatsrecht en
staatsmacht, dan is het duidelijk, dat een wijziging in deze verhouding niet
zonder invloed kan blijven op de inhoud der soevereiniteit dezer staten in de
zin van de volstrekt hoogste machtsbevoegdheid.
Reeds voor onze huidige revolutionaire periode had de leer der
staatssoevereiniteit ook veel van haar vroeger aanzien verloren, voorzover men
onder individualistische invloeden aan de internationale rechtsorde de voorrang
gaf boven de nationale. Gelijk de staatssoevereiniteit in de strijd tegen
middeleeuws internationalisme is opgekomen, zo heeft individualistisch
internationalisme, welks heerschappij thans ten einde loopt, haar weder
ondermijnd.
De oude soevereiniteitsgedachte als kenmerk der afzonderlijke staten is in onzen
tijd zonder meer niet langer te aanvaarden: een belangrijk gewijzigde verhouding
tussen staatsrecht en staatsmacht heeft haar grondslag onzeker gemaakt en de
aanspraak der staten op eigen soevereiniteit was twijfelachtig geworden door de
erkenning van de soevereiniteit ener internationale rechtsorde.
Hiermede is een herziening van het oude soevereiniteitsbegrip naar voren
gekomen. Daarbij zal er van uitgegaan moeten worden, dat in de plaats van de
abstract en louter formeel geworden soevereiniteit als een niet door voldoende
feitelijke macht ondersteunde rechtsaanspraak van de staat, moet treden een
daadwerkelijke soevereiniteit als een hoogste bevoegdheid, die tevens over de
middelen beschikt zich te doen eerbiedigen. Anderzijds hangt hiermede samen, dat
de soevereiniteit van een staat in de ouden zin niet meer kan worden aanvaard,
indien deze niet de macht heeft zijn doeleinden in eigen gezagssfeer te
verwezenlijken. Dit geldt bepaaldelijk voor de verwerkelijking van het
Nationaal-socialisme.
In de nationaal-socialistische statenwereld zal een nieuwe
soevereiniteitsgedachte tot uitdrukking moeten komen: de erkenning van een
volstrekt hoogste gezag, dat de macht heeft binnen zijn invloedssfeer het
socialisme op volkse grondslag te verwezenlijken.
Hiermede is de aanvaarding van het Levensruimtebeginsel gegeven en tevens een
beperking van het recht van afzonderlijke staten, wier eigen soevereiniteit
reeds lang slechts in naam bestond, afhankelijk als zij in alles, wat hun
bestaan betrof, waren van andere staten. Voor de abstracte schijn van
soevereiniteit der afzonderlijke staten is de concrete, wezenlijke
soevereiniteit der Levensruimte inde plaats getreden.
Het beginsel der Levensruimte gaat er van uit, dat staten zozeer op elkander
aangewezen kunnen zijn door gemeenschappelijke belangen van volkshuishouding,
dat zij niet naast en tegenover, doch alleen voor elkander kunnen bestaan. De
hieruit voortvloeiende noodzakelijke verbondenheid dier staten kan op
natuurlijke wijze nog worden versterkt, indien het levensruimtegebied zich
uitstrekt over Volkeren, die tevens een ras gemeenschap vormen.
Zo omvat het levensruimtegebied een organische tussenstaatse ordening, een
natuurlijke volkenbond, waarbij de eigen bevoegdheid der betrokken staten
beperkt is in het belang van de machtsbevoegdheid van het geheel, de
soevereiniteit der Levensruimte. Het spreekt vanzelf, dat in de hier bedoelden
nieuwen gemeenschapsvorm der staten een hunner als de ordenende macht zal moeten
optreden, die daarmede dan ook de verantwoordelijkheid voor het gehele verbonden
belangengebied aanvaardt. 1)
Een Levensruimte in dezen zin maakt vooral onder drieërlei gezichtspunt een
samenhang uit: economisch, strategisch en
1) Vergl. de termen “Volkerrechtliche Grossraumordnung" (Carl Schmitt) of
“Volkische Grossraumordnung” (Werner Best).
diplomatiek. De betrokken staten zijn wat betreft de voorziening in de
noodzakelijke levensbehoeften hunner Volkeren op elkander aangewezen, voor zover
hun gezamenlijk gebied in verband met zijn economische opbouw de voorwaarden
bevat voor een redelijke bestaansmogelijkheid van de binnen dit gebied levende
mensen; deze staten kunnen de bevrediging dier behoeften slechts verzekeren,
indien zij tezamen hun gebied tegen elke bedreiging van buiten beveiligen; zij
zullen daartoe in volkomen onderling vertrouwen en met begrip voor elkanders
behoeften moeten samenwerken, in het bijzonder ook ten aanzien van het
buitenland, d.w.z. de buiten het levensruimtegebied gelegen staten.
Voor deze nieuwe statenordening bestaan verschillende mogelijkheden. Een daarvan
wordt hier bepaaldelijk vermeld als die vorm van toepassing van het
Levensruimtebeginsel, waarbij het zelfbeschikkingsrecht der betrokken staten in
overeenstemming is gebracht met de eisen van het verbonden geheel, de
soevereiniteit der Levensruimte.
Hierbij is te denken aan een beperking der soevereine zelfstandigheid van een
staat door de aanvaarding van zodanige beperking als constitutioneel beginsel.
Dit wil zeggen, dat de grondwet van de betrokken staat de gebondenheid der
staatsmacht in een bepaalde levensruimte onder hogere ordenende leiding als
element der eigen staatsregeling erkent en daarvan in een constitutionele
rechtsregel uitdrukkelijk doet blijken.
Het is de erkenning van de beperking der soevereine zelfstandigheid van de staat
als behorend tot het wezen van dezen staat zelf.