XVIII
HET GEMENEBEST VAN GERMAANSE VOLKEREN

De redevoeringen van de Rijkscommissaris voor de bezette Nederlandse gebieden en van de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden, gehouden op 14 december 1941 ter gelegenheid van de herdenking van het tienjarig bestaan der Beweging, zullen door de latere vaderlandse geschiedschrijving als historische feiten van uitzonderlijke betekenis worden vermeld.

“Thans verenigt ons allen, Nederlandse en Duitse nationaal-socialisten, een overtuiging en een wil: de overtuiging, dat wij al onze krachten en ons gehele wezen danken aan het volk, bepaald volgens zijn bloed, waarvan wij afstammen, en de wil alle krachten van ons wezen voor deze bloedgemeenschap te wagen. Onze blik moet evenwel nog ruimer worden en hij wordt ruimer. Hij reikt over de grenzen van het eigen volk heen en omvat de grotere gemeenschap van allen, die door hun Noords-arisch bloed in de hogere lotsgemeenschap der Germaanse volkeren in Midden- en Noord-Europa verenigd zijn.” - Aldus de Rijkscommissaris.

“Ik kan u zeggen, mijne kameraden, dat de Führer ons volk de gelegenheid wil geven niet als overwonnen natie, niet als kolonie, niet als protectoraat, maar als vrij nationaal-socialistisch Germaans volk zijn plaats in het nieuwe Europa in te nemen en zijn aandeel te hebben aan het gestalte geven aan het nieuwe Europa. Afgesneden van zijn koloniën, afgesneden van andere werelddelen, zou het Nederlandse volk op zijn klein grondgebied verkwijnen en verkommeren, wanneer het niet werd toegelaten als deelgenoot in het nieuwe Europa. Het wordt toegelaten, neen, het is toegelaten op de 12den december 1941 en dit is het grootste geschenk wat ik u, mijne kameraden, op dezen dag kan brengen.” - Aldus de Leider.

Groot Duitsland en Nederland, beide over hun eigen rijksgrenzen heen strevend naar een verenigingsvorm, waarin de gemeenschappelijke levensruimte der Germaanse volkeren tot heil dezer volkeren en ter verzekering hunner toekomst op de hechtste wijze gewaarborgd zal zijn.

Voor de nationaal-socialist is deze ontwikkeling der dingen een vanzelfsprekendheid. Immers, het Volk in nationaal-socialistische zin onderstelt een rasgemeenschap, waarin het bloed het natuurlijk bindend element is. Dit betekent echter niet, dat volksgemeenschap en rasgemeenschap elkander dekken. De eerste veronderstelt weliswaar de laatste, maar berust behalve op de banden ener algemene verwante afstamming bovendien op die van een bijzondere gelijke bodem-, lots-, cultuur- en taalverbondenheid, elementen, welke de geslotenheid der nationale volksgemeenschap bepalen. Op de grondslag der rasgemeenschap wijst evenwel de nationaal-socialistische volksgemeenschap steeds boven haar eigen, engere nationale vorm uit naar die volksgemeenschappen, die met haar mede door de natuurlijken band van het ras verbonden zijn. Het is een verbondenheid, berustend op tussenstaatse rasgemeenschap, de Germaanse rasverbondenheid, die het fundament is voor een verbond van bloedverwante, zelfbewuste Volksstaten.

Maar al moge deze ontwikkelingsgang, waarop de Rijkscommissaris in zijn bedoelde rede wijst, voor ieder, die de wetten van het historisch gebeuren verstaat, volkomen duidelijk zijn, zeer veel moeilijker is het zich ook maar bij benadering een voorstelling te maken van de rechtsvorm, waarin dit Gemenebest van Germaanse Volkeren zijn uitdrukking zal vinden. Dit is voornamelijk een gevolg van de omstandigheid, dat de vorming dezer nieuwe statengemeenschap in de eerste plaats zal worden bepaald door het Duitse Rijk als de macht, die door de historische ontwikkeling zelve tot bouwmeester der nieuwe orde is geroepen. In zoverre zullen de richtlijnen der Duitse politiek beslissend zijn voor de vormgeving aan het nieuwe Europa, inzonderheid voor de organisatie van het gebied, dat aan de Germaanse Volkeren met het Duitse Volk in het middelpunt tot levensruimte strekt. Dat zich hierbij factoren voordoen, welke vooralsnog niet zijn te overzien, is duidelijk en hierin ligt de vorenbedoelde moeilijkheid.

Het enige zekere gegeven, waarvan wij voorlopig kunnen uitgaan, is de door onzen Leider in overeenstemming met de Führer afgelegde verklaring, dat Nederland niet als overwonnen natie, niet als kolonie, niet als protectoraat, maar als vrij nationaal-socialistisch Germaans Volk zijn plaats in het nieuwe Europa zal innemen, - mits het Nederlandse Volk daartoe zijn geschiktheid toont. Trachten wij ons rekenschap te geven van de betekenis dezer woorden, die het hoogste levensbelang van ons Volk raken.

Uitgangspunt. daarbij is de doelstelling van het Duitse Rijk zelf, zoals deze in de laatste jaren, die tot de gewichtigste historische perioden gerekend moeten worden, verwezenlijkt wordt. Deze doelstelling is gebleken een tweeledige te zijn: enerzijds de stichting van een rijk, dat alle Duitsers omvat, het Groot Duitse Rijk; anderzijds de verzekering en waarborging der Duitse levensruimte, welke tevens in de hoogste mate de levensruimte der Germaanse Volkeren in het algemeen bepaalt.

Het volgen van de verwerkelijking dezer dubbele doelstelling is de toeschouwer gemakkelijk gemaakt, want de maatregelen, welke het Duitse Rijk de voorafgaande jaren achtereenvolgens getroffen heeft, tekenen met grote scherpte en uiterste consequentie haar beeld.

Dit moge uit het volgende nader blijken.

De stichting van het Groot Duitse Rijk - tegenover het door het dictaat van Versailles verminkte “Altreich” - is het eerste programmapunt der N.S.D.A.P.: “Wir fordern de Zu-sammenschlusz aller Deutschen auf Grund des Selbstbestimmungsrechts der Volker zu einem Groszdeutschland”. In aansluiting aan de vestiging van de Duitse rijkseenheid, welke voor de bondsstaat van het Tweede Rijk en de republiek van Weimar in de plaats kwam, is de geleidelijke bouw van het Groot Duitse Rijk ter hand genomen en in weinige jaren voltooid door de inlijving van alle gebieden, die door hun Duitse bevolking van het Rijk der Duitse volksgemeenschap natuurlijkerwijs deel uitmaken.

Het begin was de terugkeer in 1935 van het Saargebied, dat door het Versailler dictaat een halfslachtige positie gekregen had, binnen het Duitse Rijk krachtens een volksstemming (13 Januari 1935), welke onder auspiciën van de toenmalige Volkenbond plaats vond. Daarop volgde de opneming van Oostenrijk in het Duitse rijksverband. “Oostenrijk is een land van het Duitse Rijk”, verklaart het “Wiedervereinigungsgesetz” van 13 Maart 1938, bekrachtigd door een volksstemming. Het “Ostmarkgesetz” van 14 April 1939 regelt de staatsrechtelijke plaats van het oude Oostenrijk binnen de Rijksorganisatie en maakt de voormalige Oostenrijkse gebieden tot Rijksgouwen. Dan worden krachtens het Münchener Abkommen van 29 September 1938 de Sudeten-Duitse gebieden als Rijksgouw in het Duitse Rijk opgenomen: “Die heimgekehrten sudetendeutschen Gebiete sind Bestandteil des Deutschen Reichs” - aldus bepaalt het “Wiedervereinigungsgesetz” van 21 November 1938.

Een verdrag van 22 maart 1939 tussen Duitsland en Litouwen brengt het Memelland, dat Litouwen zich onder begunstiging van de machten van Versailles had toegeëigend, weder tot het Duitse Rijk terug, waarna het in de organisatie der provincie Oost-Pruisen wordt opgenomen.

Met de wapenen heeft Duitsland zich weder in het bezit gesteld van de stad Danzig, welke na de beëindiging van de Poolse oorlog in de nieuw gevormde Rijksgouw Danzig-Westpreuszen werd opgenomen. Evenzo werden bij besluit van de Führer van 8 Oktober 1939 de gebieden van het overwonnen Polen, waartoe de krachtens het Versailler dictaat aan Duitsland ontnomen zogenaamde Poolse corridor en gedeelten van Oost-Silezie behoorden, weder bij het Duitse Rijk ingelijfd (Rijksgouwen Danzig-Westpreuszen en Wartheland). Tenslotte besloot de Führer 18 Mei 1940 tot de wedervereniging van de onder de dwang van Versailles aan België afgestane gebieden Eupen, Malmedy en Moresnet met het Duitse Rijk en hun toevoeging aan de Rijnprovincie.

Hiermede was het ene deel der Duitse doelstelling volledig verwezenlijkt: de stichting van het Groot Duitse Rijk als het staatsrechtelijk verband, dat alle Duitse volksgenoten en de door hen bewoonde gebieden omvat. De macht der Duitse staatsmanskunst en de Duitse wapenen hadden over het onrecht van Versailles gezegevierd.

Thans rest de verwerkelijking van het andere deel: de verzekering en bevestiging der Duitse levensruimte, die tevens de levensruimte der Germaanse Volkeren in het algemeen is. Het Groot Duitse Rijk als machtigste deelgenoot in het levensruimtegebied treedt daarbij natuurlijkerwijs als de ordenende kracht naar voren.

Was, waar het de vorming van het Groot Duitse Rijk als staatsrechtelijk verband aller Duitsers betrof, de inlijving der hiervoor genoemde gebieden met Duitse bevolking uiteraard noodzakelijk, de consequentie van het nationaal-socialistische beginsel bracht echter mede, dat ten opzichte der gebieden, die weliswaar tot de Duitse levensruimte behoren, maar niet aan de Duitse volksgemeenschap verbonden zijn, niet de weg van inlijving, doch van aansluiting aan het staatsverband van het Groot Duitse Rijk gevolgd werd.

Aangesloten, niet ingelijfd is het gebied van het Tsjechische deel der voormalige republiek Tsjecho-Slowakije als Protectoraat Bohmen und Mahren; evenzo is gehandeld ten aanzien van het Poolse gebied, dat gelegen is tussen het westelijk deel van de vernietigden Poolse staat, dat in het gouwverband van het Groot Duitse Rijk werd opgenomen, en het aanvankelijk aan Sovjet-Rusland afgestane oostelijke gedeelte van Polen: de instelling van het Generaalgouvernement.

Protectoraat en Generaalgouvernement zijn vormen, waaronder de betrokken gebieden onder de gezagshoogheid van het Groot Duitse Rijk zijn gebracht, niet als eigenlijke organische delen van dat Rijk, maar als staatsrechtelijk daarmede verbonden delen. Deze aangesloten gebieden worden dan ook niet in het gouworganisme van het Groot Duitse Rijk opgenomen, doch zijn in eigensoortige, afzonderlijke bestuursorden aan het staatsrechtelijk verband van het Rijk toegevoegd. Immers, van “wedervereeniging” met het Duitse Rijk was met betrekking tot deze gebieden geen sprake. De consequentie van het nationaal-socialistisch beginsel springt hierbij in het oog, omdat deze gebieden, bewoond door vreemde volkeren, tot de Groot Duitse volksgemeenschap en haar organisch gelede staatsrechtelijke orde uiteraard niet kunnen behoren. Daarom zijn zij in deze orde niet ingelijfd, zoals met de wederverenigde gebieden het geval is geweest, maar werden zij bij het Rijksverband “aangesloten”, daar hun betekenis voor de Duitse levensruimte een nauwe band met het Rijk eist. Hier liggen verschillende mogelijkheden, waarvan Protectoraat en Generaalgouvernement er twee zijn.

Het Protectoraat Bohmen und Mahren werd door de Führer ingesteld de 16en maart 1939. De aanleiding was het verval van de Tsjechisch-Slowaakse staat, toen na de afscheiding van het Sudetenland ook Slowakije zich onafhankelijk verklaarde, waardoor een onhoudbare toestand ontstond, welke de Tsjecho-Slowaakschen staatspresident de bescherming van de Fiihrer heeft doen inroepen. De aanhef van het hiervoor genoemde besluit van de Führer geeft de bedoeling van de instelling van het Protectoraat duidelijk aan: Bohemen en Moravië hebben een eeuw lang tot de levensruimte van het Duitse Volk behoord, maar door geweld, onverstand en willekeur zijn deze gebieden uit dit oude historische verband gerukt, zodat een haard van onrust is ontstaan in plaats van vruchtbare samenwerking. Bezield door de wens de belangen der op dit gemeenschappelijk levensgebied wonende volkeren te dienen, heeft de Führer aan dezen noodtoestand een einde gemaakt door te verklaren, dat Tsjechië onder de naam “Protektorat Bohmen und Mahren” tot het gebied van het Groot Duitse Rijk zal behoren.

Hoewel Bohmen und Mahren gebieden van het Groot Duitse Rijk zijn geworden en geen eigen volkenrechtelijke aanspraken meer kunnen doen gelden, is hun binnen het staatsrechtelijk verband van het Rijk een zekere mate van zelfstandigheid als zelfbestuur gelaten. Als zelfbesturend gebiedsdeel van het Rijk met een eigen staatspresident, die overigens voor de uitoefening van zijn ambt het vertrouwen van de Führer moet bezitten, staat het protectoraatsgebied echter onder de hoogste leiding en het toezicht van een door de Führer benoemden Rijksprotector, die tevens het hoofd is van de in het Protectoraat mede ingestelde Duitse bestuursorganisatie. Het is vooral de taak van de Rijksprotector er zorg voor te dragen, dat het zelfbestuur wordt uitgeoefend in overeenstemming met de politieke, militaire en economische belangen van het Groot Duitse Rijk en daartoe heeft hij verstrekkende bevoegdheden. Kenmerkend voor de betrekkelijke zelfstandigheid van het Protectoraat als bij het Groot Duitse Rijk aangesloten, maar niet ingelijfde gebied, is zijn recht tot het voeren van eigen vlag en eigen zegel.

Geheel anders is de staatsrechtelijke toestand van het Generaalgouvernement, dat uit een gedeelte van het oude Poolse gebied is gevormd. Ook hier betrof het de verzekering der Duitse levensruimte, maar de waarborgen daartoe moesten op andere wijze worden verkregen dan door vorming van een protectoraat in vorenbedoelde zin. De protectoraatvorm leent zich alleen voor die aangesloten gebieden der Duitse levensruimte, welker bevolking, hoewel niet met natuurlijke banden aan het Duitse Volk verbonden, toch niet vijandig daartegenover staat. Op dezen grond kon aan Bohmen und Mahren de bescherming van het Groot Duitse Rijk met een zo groot mogelijke handhaving van het eigen karakter van land en volk worden verleend. De ervaring in de betrekkingen tot Polen, zowel voor als tijdens de oorlog,opgedaan, heeft echter getoond, dat de Poolse bevolking zo vijandig tegenover het Duitse Volk staat, dat ook het geringste vertrouwen in een samenwerking binnen het staatsrechtelijk verband van het Rijk - zoals b.v. bij het Protectoraat - niet gerechtvaardigd zou zijn geweest. De Polen zijn ongeschikt bevonden op waardige en loyale wijze hun plaats in te nemen in het verband der Groot Duitse levensruimte en daarom kon hun generlei eigen bestuur en ontwikkelingsmogelijkheid worden gelaten. Het Generaalgouvernement, ingesteld bij besluit van de Führer van 12 oktober 1939, betekent de volledige onderwerping van het betrokken voormalige Poolse gebied aan het Duitse bestuur met uitsluiting van eigen rechten. Het Generaalgouvernement kent slechts Duitse overheids- en bestuursorganen onder de Generaalgouverneur en wordt als een bijzondere staatsrechtelijke eenheid door het Duitse Rijk bestuurd.

Tenslotte levert van een mogelijke verhouding van het Groot Duitse Rijk tot een tot zijn levensruimte behoorenden staat de regeling van de betrekking tot Slowakije een voorbeeld. Tussen Slowakije en het Groot Duitse Rijk is 23 maart 1939 voor de duur van 25 jaren een beschermingsverdrag gesloten, krachtens hetwelk het Duitsche" Rijk de bescherming van de politieke onafhankelijkheid van de Slowaakse staat en de onschendbaarheid van zijn gebied op zich neemt. Met het oog daarop is bepaald, dat de Duitse weermacht het recht heeft op Slowaakse gebied militaire posities in te richten en te bezetten, terwijl de Slowaakse regering haar eigen militaire krachten in nauw overleg met de Duitse weermacht zal organiseren. Ook zal de Slowaakse regering haar buitenlandse politiek in overeenstemming met de Duitse regering voeren, terwijl Slowakije overigens zijn eigen volkenrechtelijke plaats behoudt.

Uit het voorgaande blijkt van verschillende mogelijkheden ter verzekering van de Groot Duitse levensruimte waar het geldt gebieden, welker bevolking geen deel uitmaakt van de Duitse volksgemeenschap en die dus niet tot het Groot Duitse Rijk in eigenlijken zin behoren (vergelijk punt 1 van het programma der N.S.D.A.P.), in een zodanig verband tot het Rijk te brengen, dat het belang en de beveiliging dezer levensruimte genoegzaam gewaarborgd is: het staatsverdrag, het protectoraat en het generaalgouvernement. De beide laatstgenoemde mogelijkheden brengen de opheffing der betrokken staten mede, die bij het Groot Duitse Rijk in een bepaalde bestuursorganisatie worden aangesloten, bij de eerstgenoemde mogelijkheid blijft het zelfstandig bestaan van de betrokken staat behouden, zij het ook met een belangrijke formele beperking van zijn traditionele soevereiniteit als gevolg van het verdrag.

Met de in het voorgaande behandelde vormen, welke de regeling der Groot Duitse levensruimte betreffen, zijn echter de mogelijkheden nog geenszins uitgeput. Het is bepaaldelijk de mogelijkheid, waarvan de Rijkscommissaris en de Leider in hun hierboven aangehaalde reden gewag hebben gemaakt, welke een geheel ander perspectief opent, dat niet onder een der genoemde vormen begrepen kan worden: het Gemenebest van Germaanse Volkeren.

Zijn rechtsvorm kan nog niet bepaald worden, maar zijn tegenstelling tot de overige genoemde vormen is duidelijk. Immers, uitgangspunt voor de opneming van enige staat of volk in dit Gemenebest zal uiteraard niet anders kunnen zijn dan de zekerheid, dat de betrokken volksstaat zich van zijn Germaanse rasgemeenschap zo sterk bewust is, dat hij alleen reeds uit dien hoofde volledig bereid is zich voor het behoud en de bevestiging der Germaanse levensruimte naar zijn vermogen in te zetten. De verhouding van volksstaten, die aan dezen eis voldoen, kan, vanzelf sprekend, niet als die van protectoraat of generaalgouvernement met de daarmede samenhangende, zij het ook onderling verschillende, betrekking van afhankelijkheid en onderworpenheid worden opgevat. Evenmin in de vorm van een verdrag van zekeren duur, waardoor slechts een uitwendige betrekking, welke niet tot de eigen natuur van de betrokken staat zelf behoort, wordt gelegd, die, evenals zij tot stand kwam, ook weder kan worden opgeheven.

Het Gemenebest van Germaanse Volkeren zal zijn uitdrukking moeten vinden in een geheel eigensoortige rechtsvorm, welke zonder voorbeeld is. Men zou wellicht aanvankelijk geneigd zijn aan een statenbond te denken, ware het niet, dat de natuurlijke, volkse grondslag, samenhangende met de Germaanse rasverbondenheid, een geheel ander beginsel uitmaakt dan waarop de rechtskundige constructies der historische statenbonden hebben berust. Een organisch verband van geheel eigen aard zal de bond der Germaanse Volkeren moeten zijn, waarvan het uitgangspunt is de beproefde trouw in de saamhorigheid tot de Germaanse Volkengemeenschap, en de doelstelling de verzekering en beveiliging der Germaanse levensruimte. Dat de erkenning van een door de historische ontwikkeling geboden wijziging van de traditionele opvatting der staatssoevereiniteit daarmede noodzakelijkerwijs gepaard moet gaan, is zonder meer duidelijk. 1)

Wanneer wij de slotsom uit het voorgaande trekken, kan het volgende worden vastgesteld.

1) De term “Gemenebest” - welken ik voor het eerst voorstelde in mijn desbetreffend artikel in Het Nationale Dagblad van 3 Januari 1942 - ter aanduiding van deze nieuwe staats- of volkenrechtelijke figuur verdient de voorkeur boven “Rijk”, omdat dit woord door zijn overvloed van betekenissen licht tot misverstand leidt. Zo kent men het ,,Rijk" als uitdrukking voor: 1. historische cultuurorden (Romeinse Rijk, Perzische Rijk, Babylonische Rijk, Rijk der Inca’s), 2. het Rooms-Duitse Rijk der Middeleeuwen, 3. Het Rijk als mythe van het Duitse Volk (“Das Reich als Ziel allen Deutschen Strebens, das in der Vergangenheit nie voll verwirklicht wurde”), 4. Rijk als eenheid van Beweging en Staat in de nationaal-socialistische terminologie, 5. Rijk als het Nederlandse Rijk in Europa tegenover de Staat als medeomvattend de overzeese gebiedsdelen, 6. Rijk als imperiale grootmacht tegenover de uitsluitend tot het Europese gebied begrensde Staten (koloniaal Rijk), 7. Rijk als de leidende macht, welker politieke idee in een bepaalde levensruimte (“Grossraum”) uitstraalt (Carl Schmitt). Wanneer onze Leider spreekt van het “Germaanse Rijk”, dan schijnt dit de onder 1 bedoelde betekenis te naderen.

Nadat Duitsland in het Groot Duitse Rijk het organisch-staatsrechtelijke verband voor de Duitse volksgemeenschap heeft gevestigd door inlijving der daarvoor natuurlijkerwijs in aanmerking komende gebieden, is het streven verder gericht op de verzekering van de levensruimte, in welker middelpunt deze volksgemeenschap staat en waartoe alle andere Germaanse Volkeren mede behoren. De Duitse praktijk heeft met het oog daarop reeds bepaalde verbandsvormen, die op verschillende wijze een aansluiting bij het Groot Duitse Rijk medebrengen, doen zien. Een nieuwe, hoogste vorm is in uitzicht gesteld: het Gemenebest van Germaanse Volkeren als een verband met het Groot Duitse Rijk, dat door de betrokken Germaanse volksstaten moet worden “verdiend”. Dit is slechts mogelijk door het bewijs hunner beproefde trouw in de lotsverbondenheid der Germaanse Volkeren als waarborg voor de volledige inzet van alle krachten dezer volksstaten ter verzekering der Germaanse levensruimte onder de leiding van het Groot Duitse Rijk als de staat, die daarop een historische aanspraak heeft verworven.

Het woord van onzen Leider, dat zonder de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden ons Vaderland geen toekomst heeft, is hiermede bewaarheid, want op geen andere wijze dan door de Beweging als volkskern kan het Nederlandse Volk het bewijs zijner geschiktheid als deelgenoot in het nieuwe Gemenebest leveren. Steun aan de Beweging betekent derhalve een bijdrage tot het verkrijgen van een Nederland waardige toekomst, terwijl zij, die zich afzijdig houden of tegenover haar stellen, Nederland op de weg naar een der andere hiervoor genoemde aansluitingsvormen voeren, want de Germaanse levensruimte moet nu eenmaal in het nieuwe Europa haar volkomen bevestiging vinden.

Wie zijn vaderlandse plicht kent, weet aan welke zijde hij moet staan.