XXII
OM DE NATIONAAL-SOCIALISTISCHE ORDE
In de rede, die Adolf Hitler de 10den December 1940 voor zijn arbeidend Volk
hield, heeft hij het nationaal-socialistisch doel gesteld: de bouw van een Rijk
van de arbeid, dat iedere zon met fanatieke liefde zal aanhangen, omdat het ook
voor de armste het Vaderland zal zijn. Aan de medewerking tot dit doel zal wel
niemand, die er aanspraak op maakt een rechtschapen mens te zijn, zich kunnen
onttrekken en het laat zich nauwelijks denken, dat de gerechtvaardigdheid dezer
doelstelling zal worden betwist. Het verzet tegen het Nationaal-socialisme kan
dan ook in redelijkheid niet berusten op verwerping van de wenselijkheid der
nagestreefde maatschappelijke orde, maar eerlijke tegenstanders - dat zijn zij,
wier drijfveer niet eigenbaat is - kunnen slechts zij zijn, die niet aan de
mogelijkheid van verwerkelijking der nationaal-socialistische orde geloven, of
de middelen daartoe niet kunnen aanvaarden.
Het in twijfel trekken van de uitvoerbaarheid der nationaal-socialistische
doeleinden - de vestiging van een maatschappelijke orde, die berust op echte
gemeenschap - toont slechts aan hoe ver de samenleving, die thans ten ondergaat,
daarvan verwijderd is: zo ver, dat het nieuwe als een hersenschim aandoet en de
overgang van de oude naar de nieuwe orde niet mogelijk lijkt.
Het kan begrijpelijk schijnen, dat zij, die aldus oordelen, de oudere orde,
welke haar mogelijkheid - althans aanvankelijk - bewezen heeft, niet willen
offeren aan een droombeeld, als hoedanig zij de nieuwe,
nationaal-socialistische, beschouwen. Maar, zo rijst aanstonds de vraag, was ook
niet die oude orde eenmaal nieuw; zou ook zij niet toenmaals aan hen, die de
dragers ener vroegere orde waren, als een onmogelijkheid zijn voorgekomen; en
ten slotte, is de oude orde, die eens haar mogelijkheid bewees, thans nog
mogelijk in het aangezicht der onzegbare ellende, welke onder haar praktijk over
het arbeidend mensdom is gebracht?
Het stellen dezer vragen maakt een beantwoording voor ieder, die nadenken en
begrijpen wil, overbodig. Inderdaad, wat zich in onzen tijd voordoet, is niet
anders dan het zich voltrekken van een omwenteling op alle gebieden des levens
als een der “keerpunten”, die nu eenmaal de gang der Geschiedenis kenmerken. Het
oude brengt het nieuwe voort, al doet de grote tegenstelling, welke onderling
heerst, aanvankelijk van beide zij de elke samenhang verwerpen. Het nieuwe
schijnt voor het oude het onbereikbare, waarin geen geloof gerechtvaardigd is,
totdat het nieuwe op zijn beurt het oude, vertrouwde, is geworden.
Ongeloof aan de mogelijkheid van het nieuwe berust op een grenzeloze
overschatting van het heden, een gemis zowel aan volks besef, waarin het
volksbestaan als nimmer rustend, maar steeds groeiend en zich ontwikkelend
leeft, als aan inzicht in de onafwendbare loop der Geschiedenis, waaraan
menselijke willekeur niet kan veranderen.
Voor geloof in de mogelijkheid der nieuwe nationaal-socialistische orde is
slechts nodig het vertrouwen in de immer werkzame levenskrachten van het Volk,
die zijn bestaan en ontwikkeling bepalen en voortbewegen, ook in de toekomst,
gelijk zij het in het verleden hebben gedaan. Het getuigt dan ook van twijfel
aan onze volkskracht - het begin van de ondergang van het volksbestaan -, indien
men afwijzend staat tegenover de vernieuwingsbeweging, welke het
Nationaal-socialisme is, omdat in de verwezenlijking zijner doelstelling, de
bouw ener nationale, dat is echte, volksgemeenschap, niet kan worden geloofd;
daarentegen is het de uiting van hoogste eerbied voor het vermogen der
volkskracht te vertrouwen in de volkse wedergeboorte, die in de
nationaal-socialistische orde haar grootse gestalte zal krijgen.
Daarom alleen reeds moet iedere zelfbewuste volksgenoot nationaal-socialist
zijn.
En de middelen, welke in onzen tijd worden gebezigd om de
nationaal-socialistische orde voor te bereiden? Is het gerechtvaardigd om uit
ontstemming over en afkeer van bepaalde dezer middelen zich van het
Nationaal-socialisme en zijn doelstelling af te wenden, ja zich daartegen te
verzetten?
Hier is het punt, waarop de mens zijn grootheid tonen kan: de overwinning van
zichzelf en eigen voorkeur, het brengen van een offer ter wille van hoger doel,
de verwerkelijking van het Nationaal-socialisme. Deze verwerkelijking eist een
gelijkgerichtheid van geest en levenshouding, die alleen met betrekking tot het
algemene en niet ten aanzien van het bijzondere mogelijk is. Daarom zal hij, die
in het Nationaal-socialisme gelooft - gelijk zijn Vaderlandse plicht gebiedt -,
het bijzondere, dat het voorwerp zijner persoonlijke voorkeur en gehechtheid
uitmaakt, moeten opgeven voor het algemene doel, want de nieuwe orde kan niet
verwezenlijkt worden door ieder datgene van het oude te laten behouden, waarnaar
zijn eigen voorliefde uitging. Vooral in zijn strijd tegen de oude machten en
invloeden, die aan de nieuwen geest vijandig zijn, zal het Nationaal-socialisme
zich in vele opzichten onverzoenlijk moeten tonen, opdat zijn stootkracht niet
verlamd en het nieuwe niet in de kiem gesmoord wordt. Wie waarlijk in de nieuwe
orde gelooft, zal de eenzijdigheid, waarmede het Nationaal-socialisme zich
rechtstreeks op zijn doel richt, als noodzakelijk en door de omstandigheden
geëist aanvaarden, onder erkenning, dat de grootste beperking geboden is bij de
kritiek op de middelen, waarvan de nationaal-socialistische praktijk zich bij de
strijd om de nieuwe sociale orde in de overgangstijd pleegt te bedienen als
zijnde klaarblijkelijk onvermijdelijk. Het is een inzicht, dat telkenmale de
gewetensvraag doet stellen of het nagestreefde doel, de hechte volkse
levensgemeenschap, niet het offer van de berusting in een persoonlijk
onwelgevallig middel waard is.