IX
GERMAANS LEIDERSCHAP TEGENOVER DICTATUUR

De vraag “leiderschap” of “dictatuur” is in dubbelen zin een probleem, van ideologische en van juridische aard.

Welke zijn de ideologische grondslagen van nationaal-socialistisch leiderschap aan de enen, van dictatuur aan de anderen kant?

Deze grondslagen blijken, indien men uitgaat van de fenomenen “leiderschap” en “dictatuur” en zich afvraagt, op welke laatste vooronderstellingen zij berusten. Want deze zijn de ideologieën, die beide bepaald en gevormd hebben.

In het leiderschap openbaart zich de representatie van een als oorspronkelijke eenheid gegeven gemeenschap; de Leider brengt het wezen dier gemeenschap tot uitdrukking. De dictatuur representeert in het geheel niet, omdat aan haar geen bestaande gemeenschap, geen gegeven eenheid, ten grondslag ligt, maar zij brengt een gegeven veelheid (individuen, partijen, groepen e.d.) tot formele eenheid en is als zodanig wilsheerschappij, welke haar grond vindt in de noodzakelijkheid, dat aan een sociaal pluralisme, dat zelf uiteraard niet tot eenheid komen kan, de vorm van eenheid wordt opgelegd. Deze wilsheerschappij kan zich voordoen hetzij van meerderheid tegenover minderheid (parlementaire democratie), hetzij van minderheid tegenover meerderheid (b.v. dictatuur van het proletariaat), hetzij van een tegenover velen (de dictator in engere zin).

Het is vooral van belang de parlementaire democratie, waarin het meerderheidsbeginsel heerst, te leren begrijpen als vorm van dictatuur, voorzover zij aan hetgeen niet als feitelijke, d.i. wezenlijke, eenheid bestaat, de vorm ener gepretendeerde normatieve eenheid geeft, d.w.z. in het meerderheidsbesluit behoort het bovenindividuele (volkseenheid) zich te openbaren, ook al blijkt het tegendeel uit het feitelijk bestaan van een minderheid en het sociaal pluralisme, dat de meerderheidsheerschappij heeft nodig gemaakt. De veelgesmade constructie van Rousseau, dat het meerderheidsbesluit gelding heeft, omdat de minderheid geacht moet worden zich te hebben vergist ten aanzien van de inhoud van het bovenindividuele (volonté générale), is in haar doorzichtigheid wellicht de eerlijkste poging tot “rechtvaardiging” van het meerderheidsbeginsel. Zij doet inzien, dat het sociaal pluralisme slechts kan voeren tot de schijnvorm van eenheid en gemeenschap, opgelegd als wilsheerschappij der meerderheid.

Geeft men zich rekenschap van de laatste vooronderstellingen van leiderschap en dictatuur, dan blijken deze te zijn: bij het leiderschap het primaat van de wezenlijke gemeenschap voor de individu en bij de dictatuur het primaat van de individu voor de gemeenschap. Eenheid naar het wezen enerzijds, veelheid, waaraan slechts de uiterlijke vorm van eenheid wordt opgelegd, anderzijds; de beleving van de realiteit van een concrete gemeenschap tegenover de fictie van een uit een veelheid van individuen gevormde abstracte eenheid, die in zoverre niet anders dan in schijn een gemeenschap is.

Het zou aanvankelijk zonderling kunnen voorkomen de dictatuur van een - dus niet de dictatuur als meerderheidsheerschappij - te doen berusten op de vooronderstelling van het primaat van de individuen voor de gemeenschap. Men bedenke echter, dat deze wijze van dictatuur evenzeer het sociaal pluralisme (individuen, partijen, groepen) - het gegeven zijn van oorspronkelijke veelheid in plaats van eenheid - noodzakelijk als voorwaarde behoeft om het de vorm van eenheid te kunnen opleggen, want bestond een gegeven gemeenschapseenheid, zo ware de dictatuur zinloos. Object der dictatuur is steeds veelheid in plaats van eenheid. Overigens kan zij de strekking hebben de volkseenheid voor te bereiden door over bet sociaal pluralisme been te voeren en de weg vrij te maken voor wezenlijke gemeenschap, die het einde der dictatuur betekent: de dictatuur als overgangsvorm van sociaal pluralisme tot de gemeenschapseenheid, welke de grondslag is voor bet leiderschap (“Erziehungsdiktatur”).

De beide ideologieën, welke resp. dictatuur en leiderschap hebben bepaald, kunnen als verschillende wijzen van natuurrecht worden aangemerkt al naar gelang bet natuurrecht als het in de natuur van de mens, dan wel van de volksgemeenschap gewortelde recht opgevat wordt. Het individualistische natuurrecht, waaraan men veelal de “verdragsleer” placht te verbinden, laat de gemeenschap en het overheidsgezag als eenheid uit de individuen ontstaan, terwijl het “volkse” natuurrecht van beide als oorspronkelijk gegeven uitgaat.

Zo worden in leiderschap en dictatuur twee principieel verschillende levensbeschouwingen uitgedrukt. De ene verstaat de andere niet, want beide berusten op eigen ideologische grondslagen. Uit een ideologie kan een ganse gedachtewereld begrepen en als het ware nageconstrueerd worden. Omgekeerd kan uit de fenomenen ener gedachtewereld de dragende ideologie worden ontwikkeld. Dit betekent, dat enerzijds uit het primaat van de gemeenschap voor de individu het leiderschap moet volgen; anderzijds uit het primaat van de individu voor de gemeenschap de dictatuur in haar verschillende vormen. Evenzo wijst het leiderschap naar een wezenlijke gemeenschap, in haar oorspronkelijke eenheid gerepresenteerd door de Leider, gelijk de dictatuur tot de vooronderstelling van een sociaal pluralisme (individuen, partijen, groepen) voert, dat slechts mechanisch tot een gezagseenheid (wilsheerschappij van meerderheid of een) kan worden gebracht.

Het inzicht in de dragende ideologieën van leiderschap en dictatuur doet het verschil in beider aard begrijpen: het leiderschap als representatie van het in een bestaande, wezenlijke gemeenschap besloten overheidsgezag, de dictatuur als uitdrukking van overheidsgezag tegenover een niet wezenlijk bestaande gemeenschap.

Tot het wezen der volksgemeenschap behoort de in haar besloten gezagseenheid. Niet slechts als object, maar ook als subject van gezag is deze gemeenschap een oorspronkelijke eenheid, die niet anders dan als eenheid gerepresenteerd kan worden. De uitdrukking en representatie van deze gezagseenheid is de functie van het leiderschap, waartegenover de gemeenschap anderzijds als een als eenheid gegeven gezagsobject staat. In dubbel opzicht doet zich hier verschil met de dictatuur voor. Want aan de enen kant representeert de dictatuur niet een gegeven gezagseenheid (subject), maar vormt zij een buiten haar nog niet bestaande gezagseenheid; aan de anderen kant kan van de eenheid van het gezagsobject alleen gesproken worden ten opzichte van het dictatoriaal gezag, omdat buiten dit gezag om niet anders dan sociaal pluralisme - namelijk geen wezenlijke gemeenschap - bestaat. Het leiderschap is “gemeinschaftsgebunden”, de dictatuur in al haar vormen echter “gemeinschaftsgelöst”. De Leider is “Gemeinschaftspersonlichkeit”.


Voorzover het leiderschap de gezagseenheid der gegeven gemeenschap representeert en de dictatuur niet anders is dan wilsheerschappij als gezagseenheid tegenover een daardoor eerst gevormde gemeenschap, blijft het leiderschap steeds gebonden aan het wezen der volksgemeenschap als zijn norm, terwijl de dictatuur zich naar eigen - veelal willekeurige - gezichtspunten richt: de objectiviteit van het leiderschap tegenover de subjectiviteit der dictatuur als heerschappij van meerderheid of een.

Het Leiderschap hangt samen met het organische en “volkse” denken, de dictatuur met het mechanische en “staatse” denken: enerzijds het van binnenuit gegroeide, anderzijds het van buiten opgelegde.

Het verband tussen het Leiderschap en de Germaanse denkwijze springt in het oog. Het Germaanse denken al; organisch denken kent de staat niet als abstractie, gefingeerde persoonlijkheid (“rechtspersoon”), maar de staat lost zich op in een natuurlijk verband van levende mensen of mensengroepen: de staat als organisch wezen. Het Volk als gesloten eenheid is hier uitgangspunt, niet een van de staatsburgers afgescheiden staat, gelijk kenmerkend voor het Romeinse denken. Zo spreekt de gezagshoogheid voor het Germaanse bewustzijn niet uit een bovenpersoonlijke, abstract staatsidee, doch uit de levenden persoon van vorsten, koningen of andere gemeenschapsleiders, die als “gemeenschapspersoonlijkheden” het wezen der gemeenschap openbaren.

De Germaanse staatsopvatting erkent de gebondenheid van de staat aan de gemeenschap en stelt het belang en de vrijheid der gemeenschap aan de staat tot richtsnoer; het tegendeel van staatsabsolutisme, dat geen volkse gebondenheid van de staat aanvaardt bij het volgen van zijn eigen - en daarom veelal imperiale - doeleinden.

Van dezen Germaanse geest vervuld is het hedendaags Leiderschap de openbaring van gemeenschapsgebonden overheidsgezag in plaats van de ongebondenheid der dictatuur. Het berust dan ook op een gemis aan inzicht in het wezen van het Leiderschap om met betrekking tot de Leidersstaat te spreken van “totalen" staat. “Totaal” kan een overheidsgezag nimmer zijn, dat - gelijk in de Leidersstaat - in stede van de gemeenschap te doordringen en te vormen, zelf gevoed wordt door en leeft uit de Volksgemeenschap, die daarom norm en doel blijft voor het overheidsgezag en aan zijn uitoefening grenzen stelt.

Daarentegen is die staat “totaal”, waarin de gemeenschapseenheid als oorspronkelijke en natuurlijke macht ontbreekt en het staatsgezag met zijn wilsheerschappij de maatschappelijke verdeeldheid eerst tot eenheid moet ordenen. Hier doordringt en vormt het staatsgezag de maatschappij, die alleen in en door de staatsmacht als eenheid bestaat en in zoverre aan de staatswerkzaamheid geen grens kan stellen.

Het is de ,,totale" staat, die onbeperkt en ongebonden tegenover het maatschappelijk leven als zijn product optreedt; de mechanische machtsstaat, die als dictatuur - hetzij van een persoon, hetzij van een heersende machtsgroep zoals in de ouden partijenstaat, want de zogenaamde parlementaire democratie was tot dictatuur ontaard - de principiële tegenstelling uitmaakt van de organische, volkse Leidersstaat.