HISTORISCHE GEGEVENS OVER DE STRIJD TEGEN HET RABBINISME

 

Eeuwen lang hebben de Hebreeërs onder andere naties geleefd, zonder dat hun geheime leer bekend was. De volkeren ondervonden de verderfelijke invloed van het joodse drijven, zonder de drijfkracht te herkennen. Ze leden onder het joodse bedrog en gewoeker, zagen de snelle vermeerdering van de rijkdommen der vreemdelingen, ondervonden de achteruitgang van eigen welstand, het losser worden der zeden, verminking van het recht, en in hun nood en vertwijfeling vonden ze geen anderen uitweg, dan nu en dan zich zelf te helpen: de Joden met geweld het ontwoekerde goed weer af te nemen en de woekeraars te verdrijven. Door zulke wel te begrijpen gebeurtenissen ontstonden nu de sprookjes over de “religieuze onverdraagzaamheid” der Christenen en over de “arme onschuldig vervolgde Joden.”

 

De eerste blikken in de joodse geheime wetten lieten ons gedoopte Hebreeërs zien, die onder de invloed der kerkelijke leer, misschien ook door een ontwaakt geweten gedreven, het waagden te bekennen, wat zij van de talmudische leer wisten. Het waren voornamelijk de bekeerde Joden Ferdinand Hess, Samuël Brentz en Dietrich Schwab, die in de 15e en 16e eeuw geschriften met heftige aanklachten tegen hun vroegere geloofsgenoten publiceerden. Hess noemde zijn uitgave “Judenspiegel”, Schwab de zijne “Der jüdische Deckmantel”. Een andere gedoopte Jood, Pfefferkorn, publiceerde in 1509 te Keulen mededelingen over de leer van de talmud en gaf daarmede aanleiding tot nieuwen opstand onder het volk tegen de Joden *).

 

Opmerkelijk zijn nog de volgende geschriften: Peter Niger: Tractatus contra perfidos Judaeos, Esslingen 1545; Joh. Pfefferkorn: Wider die Juden und jüdisch-talmüdischen Schriften; Hieronymus de Santa Fide: De Judaeis erroribus ex Talmude, Zürich 1552; Chr. Gerson: Jüdischer Talmud, Goslar 1609; Sam. Friedr. Brentz: Jüdischer abgestreifter Schlangenbalg, 1614; Joh. Chr. “Wagenseil: Tela ignea Satanae usw., Altdorf 1681.

 

De eerste Duitse geleerde, die zich bezig hield met een diepgaand onderzoek van de talmud, was Johann Andreas Eisenmenger, professor in de hebreeuwse taal te Heidelberg. Hij noemde zijn boek, dat talrijke talmudische aanhalingen in de originele hebreeuwse tekst, met de Duitse vertaling er naast, bevat: “Das entdeckte Judentum”. Het werk, dat in 1700 verscheen, was een bijzonder lot beschoren. De Hebreeërs deden alle moeite, de in Frankfurt gedrukte uitgave tegen te houden en boden de auteur 12000 gulden, als hij zijn werk vernietigde. Toen ze daarmee geen succes hadden, bewerkten ze de Franfurter overheid alsmede de Hogen Raad, het boek te verbieden.

 

*) Een korte verzameling over de Jodenonlusten en hun oorzaken zijn gepubliceerd in het “Handbuch der Judenfrage”. Uitvoeriger in Liebe, “Die Juden in der deutschen Vergangenheit”.

 

Ze verkregen inderdaad drie keizerlijke verboden tegen het werk en de confiscatie van de gehele oplage. Slechts enkele exemplaren bereikten het publiek.

Eisenmenger stierf plotseling in 1704, slechts 50 jaar oud, zogenaamd aan een beroerte. Zijn erfgenamen wendden zich tot koning Friedrich I. van Pruisen, die al gauw levendig belang stelde in het geval. Hij liet het boek door Berlijnse en Hallische experts keuren, en daar het rapport gunstig uitviel, liet hij in 1711 op zijn kosten te Königsberg een herdruk verschijnen. Eerst veertig jaar later werden ook de Frankforter exemplaren vrijgegeven. Antiquarisch is het thans nog in de handel.

 

Eisenmenger haalde zijn gegevens uit 196 geschriften van rabbijnse geleerden en uit 8 geschriften van bekeerde Joden. In de in volkomen overeenstemming gegeven rapporten staat: ,....dat dit werk overeenkomstige bewijzen voor grondige kennis en waarheidsliefde en openhartigheid bevat; ook voor regeringen en rechters bij voorkomende joodse rechtsgedingen is het van des te groter belang en bruikbaarheid, daar het bij alle punten naar de bronnen verwijst en een juiste vertaling der hoofdthema's uit de voornaamste joodse rechts- en zedenleer geeft.”

 

Toch bleef het boek van Eisenmenger een voortdurend doel voor de aanvallen der Joden, die trachtten Eisenmengers geloofwaardigheid in verdenking te brengen. Dit noopte de overheid meerdere malen, het oordeel van experts er bij te halen, welke altijd weer ten gunste van Eisenmenger uitvielen.

 

In 1787 riep het gerechtshof te Berlijn bij een proces over Eisenmengers boek de hulp in van de beroemden oriëntalist, hofraad te Mecklenburg en professor in de oosterse letteren C. G. Tychsen, wiens rapport luidde:

 

“De door Eisenmenger gebrachte uittreksels uit de klassieke joodse geschriften zijn met een getrouwheid en juistheid vertaald, die eiken toets kan doorstaan. Daar het door de Joden zelf als een misdaad beschouwd wordt, de uitspraken van hun rabbijnen voor ongerijmd te verklaren, kunnen zij het slechts aan zich zelf wijten, als verstandige mensen uit gift geen honing, uit ongerijmdheid geen waarheid, uit onverdraagzaamheid geen verdraagzaamheid, uit vijandschap en haat geen vriendschap en welwillendheid te voorschijn kunnen toveren, zelfs met de beste wil ter wereld niet.”

 

In het begin der zeventiger jaren van de vorige eeuw heeft professor Dr. August Rohling te Praag een beknopt uittreksel uit de talmudische leer gepubliceerd onder de titel “Der Talmudjude” *) dat in enkele jaren een zestal oplagen beleefde en tevens aanleiding gaf tot onophoudelijke aanvallen tegen Rohling. Dit had tot gevolg, dat in 1882 door de overheid een verdere uitgave verboden werd. Zelfs het verweer tegen de ongehoord gemene aanvallen der rabbi’s en hun christelijke schildknapen werd hem later verboden.

 

Rohling boek had reeds een voorloper in het minder bekend geworden werk van Pawlikowsky “Der Talmud in Theorie und Praxis” 1860.

 

*) August Rohling, “Der Talmudjude”. Thans bij Hammer-Verlag, Leipzig. RM l,-.

 

Rohlings “Talmudjude”, dat door A. Pontigny in het Frans vertaald werd, is later door Carl Paasch opnieuw uitgegeven.

 

Sinds het ontstaan der anti-joodse beweging werden door de onafhankelijke Duitsgezinde pers meermalen aanvallen op de rabbijnse leerstellingen ondernomen. Met wisselend geluk dienden de Hebreeërs aanklachten in tegen de ontdekkers van hun schanddaden. In de meeste gevallen, waar onbevooroordeelde experts hun rapporten indienden over de waarheid der gekenschetste, verwerpelijke leer van de talmud, en de schulchan aruch volgde gewoonlijk vrijspraak. Bij andere gelegenheden echter liep het verkeerd af, daar zij - door het onderschatten van de stand van zaken – rabbi’s als meest geëigende experts beschouwd en geraadpleegd werden, en hun adviezen als geloofwaardig aangenomen werden. Maar ook geleerden van Duitse herkomst hebben een enkele maal als baanbrekers voor het rabbinisme gefungeerd en getracht de talmudmoren wit te wassen. Als bekende partijgangers van het Jodendom traden de laatste tientallen jaren in het bijzonder de professoren Wünsche, Röldecke en Strack op de voorgrond.

 

Daar het grootste deel der openbare pers het niet waagt - zij is immers deels in joodse handen en staat voor het andere deel onder joodse invloed - tegen dit voor de zakelijke en zedelijke welvaart van het volk zo belangrijk vraagstuk openlijk stelling te nemen, is de massa van het volk onkundig van deze ernstige feiten; het is zelfs zo, dat in brede kring de sympathie op de zijde der Hebreeërs is, omdat zij alle beschuldiging tegen het Jodendom voor gelogen en confessionele vooroordelen houden, zoals hun trouwens door een onbetrouwbare pers voorgepraat wordt.

 

De onwetende massa weet daarom niet anders, of de Joden zijn een beschaafd, deugdzaam volk, dat alleen de eigenaardigheid heeft, zijn God op een ietwat andere manier te aanbidden, dan de Christenen dat doen. Het heeft geen vermoeden van de lage vijandigheid der joodse leer en ziet in de Jood de onschuldig vervolgde, die slechts door geestelijk minderwaardigen en door religieus fanatisme bezetenen, uit onverdraagzaamheid, aangevallen wordt.

 

Daarbij deed de omstandigheid zich voor, dat juist een man van de kerk, hofprediker Stöcker, in de strijd tegen het Jodendom bijzonder op de voorgrond trad. Andere vrijdenkende geesten, die het jodenvraagstuk van meer wetenschappelijke- of filosofische zijde aanpakten, werden voor het volk verzwegen. Het volk moest geloven, dat alle vijandschap tegen de Joden slechts “kerkelijk-reactionair” drijven was met het confessionele vooroordeel als voedingsbodem.

 

Deze valse voorstelling is het volk tientallen jaren lang ingegoten - met zo veel succes, dat ieder, die voor kerkelijk verlicht wilde doorgaan, de partij der Joden koos en de Duitse landgenoten, die het waagden, op het Jodendom kritiek te oefenen, als melaatse meden en hen met de uitgezochtste scheldnamen betitelden. Wie het waagde, aan de volmaaktheid en uitverkorenheid van de Hebreeërs te twijfelen, moest een “zwartkijker” en “reactionair” van de gevaarlijkste soort zijn, een vijand van allen geestelijken vooruitgang. Zulke opvattingen spreken zich nu daardoor tegen, dat de meest verlichte en vooruitstrevende geesten aller tijden - juist omdat ze verder keken dan de anderen - het gevaarlijke karakter van het Jodendom herkend hebben en er dringend voor waarschuwden. Helaas tevergeefs, want hun stemmen werden tot nu toe met succes onderdrukt. Kant, Herder, Goethe, Voltaire en Fichte hebben de verdorvenheid der Joden even goed gekenschetst als Schopenhauer, Ludwig Feuerbach, Moltke, Bismarck, Paul de Lagarde, Richard Wagner, Eugen Dühring, Heinrich v. Treitschke, Eduard v. Harmann e.a. Maar deze stemmen mogen niet tot ons volk doordringen, daarvoor zorgt het zodje van de joodse leugenpers van het “Berliner Tageblatt”, de “Frankfurter Zeitung” en de “Neue freie Presse” tot de bekrompen General-anzeiger toe *). Door handige suggestie der massa is het de Joden gelukt, zich onder de sociaal-democraten een soort vrijwillige jodenbeschermtroep te verschaffen. De overtuigde sociaal-democraat gelooft, in de Jood de vrijdenkende, vrijheidslievende mens te moeten beschermen en vermoedt helemaal niet, welke bedenkelijke moraal hij daarbij onder zijn bescherming neemt. Het is merkwaardig, hoe de sociaal-democratie zich ten opzichte van de religieuze bekentenissen gedraagt. Met innerlijke voldoening begroet ze eiken spot op de christelijke of een anderen godsdienst, kritiek op de

 

*) Een verzameling opmerkelijke uitlatingen over het Jodendom alsmede een opsomming van de voornaamste joodse bladen komt voor in het “Handbuch der Judenfrage”.

 

joodse zeden en leerstellingen echter voelt ze als een hatelijke onverdraagzaamheid. Wat wonder: waren niet de stichters der sociaal-democratie, Lassalle en Marx, evenals het grootste deel van hun latere leiders (Singer, Stadthage, Rosa Luxemburg, Bernstein, Herz-feld, Dr. Adler, Karpeles, Austerlitz en honderd andere kleine agitatoren) Hebreeërs? Joodse handigheid wist zich door de onoordeelkundigheid der massa dekking in de rug te verschaffen, om des te doeltreffender hun aanval op staat en cultuur te kunnen volvoeren.

 

Een andere handige zet, om de intellectuele kringen voor zich te winnen, was, dat de Joden het masker van liberalisme voorbonden. De op godsdienstig gebied vrijdenkende intellectueel noemt zich met voorliefde liberaal en verstaat daaronder een op vrije ontwikkeling der individualiteit gerichte poging, die zich zo ver mogelijk tracht te houden van alle kerkelijke en andere voordelen, en hij verwacht een heilzame, vooruitstrevende ontwikkeling, door bijzondere zorg te besteden aan de opvoeding en wetenschappen. Deze bij intellectuelen overheersende neiging heeft het Jodendom tot het uiterste benut.

 

Het vleit alle op vooruitgang en ontwikkeling gerichte pogingen - zover ze niet op joodse belangen betrekking hebben - en is in de gelegenheid, in het bijzonder tegen de christelijke kerk een niets ontziende strijd te voeren. Het gaf de joodse pers en de joodse volksvertegenwoordigers een schijn van grote ontwikkeling en dappere vrijdenkerij, terwijl het Jodendom er tevens het voordeel bij won, de zedelijke en religieuze grondslagen der maatschappij te kunnen ondermijnen, het morele houvast van het volk te doen wankelen, de massa van hun geestelijk leiderschap te beroven - gelijktijdig nog het wantrouwen tegen de staat te voeden, die zich immers steeds nog christelijk noemde. Die zogenaamde verlichtheid bood de Joden dus vele voordelen en was voor hen buitengewoon goedkoop: het kostte helemaal niets.

 

Wie enkele der voorgaande joodse leerstellingen eens goed bekijkt, zal moeten toegeven, dat het Jodendom er toch wel het laatst voor in aanmerking komt, in religieuze zaken spijkers op laag water zoeken of zich het leiderschap in geestelijk en zedelijk opzicht aan te matigen. Wie zo in bijgeloof verstrikt is en zulke verdorven beginselen erkent als de talmudische Jood, komt niet het recht toe, een andere godsdienstige leer over haar vermeende of werkelijke achterlijkheid verwijten te maken. De talmudische leer is wel het laagste en achterlijkste, wat een mensenverstand verzinnen kon, een spotbeeld van alle godsdienst en moraal - en voor de joodse geest zo beschamend, dat iedere Hebreeër, waar sprake is van religieuze zaken, van schaamte zwijgen moest. Alleen onze onwetendheid en gedachteloosheid heeft hem de brutaliteit verleend, zich ook in religieuze zaken als woordvoerder op te werpen. Het is te begrijpen, dat de Hebreeër een diepe verachting voor onze geestelijke hoedanigheden gekregen heeft, toen hij zag, hoe wij eeuwenlang blind bleven voor zijn misdadigersmoraal en -praktijken, en hoe eenvoudig het voor hem was, voor ons het werkelijke wezen van zijn zogenaamde godsdienst verborgen te houden. Hij moest ons wel voor zwakzinnig houden, en slechts daardoor kon hij zich veroorloven, onze zedelijke en religieuze opvattingen met hoon en spot te overladen, ons volk moreel te verwarren - en daarbij nog de bijval der zogenaamde “verlichten” te oogsten. Hij volgde slechts zijn oude leer: “Hun Goden en altaren zult gij vernietigen en hunne heilige wouden verwoesten.”

De heilige wouden van het Duitse idealisme heeft de Hebreeër tot onherkenbaar wordens toe mismaakt - en Duitse misleiden zijn hem daarmede behulpzaam geweest - want alles geschiedde immers onder de firmanaam “Vooruitgang en ontwikkeling, vrijheid en liberalisme” - tot groter eer van Jahwe en El Schaddai. Grote duisternis heeft de God der schaduw over het menselijke verstand doen komen, en in hun verwarring en verblinding hebben de volkeren de ergste schelm tot hun leider uitverkoren.

Hosted by www.Geocities.ws