MIJN BEWIJSMATERIAAL

 

JEHOVA ALS STAMGOD EN MENSENVIJAND

 

In Gen. 17 : 2, 7, 8 spreekt Jehova tot Abraham:

En Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u, en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen. .... En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. En Ik zal u, en uw zaad na u, het land uwer vreemdelingschappen geven....

 

Er bestaat hier geen twijfel, dat het verbond met Jehova uitsluitend Abraham en zijn nazaten betreft, dus uitsluitend de Joden; daarmede zijn alle andere volkeren buiten dit verbond gesloten. Jehova maakt er geen aanspraak op, de God van alle mensen en volkeren te zijn, hij is uitsluitend de Stamgod der Joden.

 

Hij stelt ook nog direct een voorwaarde bij het sluiten van het verbond, een teken, waarmede hij al zijn tot hem behoorenden kenbaar maken wil: “....dat al wat mannelijk is, u besneden worde.” “....en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.” (Genesis 17 : 10, 11).

 

Daarmede is Jehova tot God der besnedenen geworden; met wat niet besneden is, wil hij niets te doen hebben. Hij voegt er ook nog een vreselijke bedreiging tegen alle niet-besnedenen bij: “En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden; hij heeft Mijn verbond gebroken.” (Genesis 17 : 14).

 

Den hardvochtige Jehova deert het niet, dat het knaapje geen schuld heeft aan het niet-besnijden, dat de straf eerder de vader of de rabbijn treffen moest, niet het onschuldige kind. Zulke overwegingen gelden echter niet bij Jehova. We zullen nog vaker ervaren, hoe weinig hij zich bekommert om het begrip van recht en onrecht. Als een Shylock staat hij op zijn zogenaamd! recht, zonder zich af te vragen, of zijn wraak de werkelijk schuldige treft. Wie niet aan de overeenkomst voldoet, wordt vernietigd.

 

Een merkwaardig God, die de morele waarde van de mens naar een lichamelijk teken beoordeelt! Had hij niet even goed een speciale vorm van de neus als teken van deugdzaamheid en als voorwaarde voor het toetreden tot het verbond kunnen eisen?

 

En waarom was er eerst een lichamelijke verminking nodig, om de mensen God welgevallig te maken? Als Jehova een almachtig God was, een schepper van hemel en aarde, waarom schiep hij de mensen dan niet meteen zoo, dat de besnijdenis niet nodig was? Moet eigenlijk de Schepper niet verweten worden, dat zijn beste meesterwerk deze verandering nodig had om waardig geacht te worden tot het verbond te behoren? En hoe is het dan: was niet de mens geschapen naar het evenbeeld Gods? Welk een merkwaardige vraag moeten wij ons daar stellen over de hoedanigheid van Jehova....

 

Dit ene feit, de voorwaarde van de besnijdenis, moest reeds voldoende zijn, om de tegenstelling tussen Jehova en de christelijke God aan het licht te brengen. Daar bij de Christenen de besnijdenis geen gebruik is, bewijzen zij, niets met Jehova en zijn verbond uitstaande te hebben. Als niet-besnedenen zijn zij Jehova echter een gruwel en zij moeten in hem een vijand zien, die zijn bedreiging aan hen tracht uit te voeren: “En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden....

 

Het is onbegrijpelijk, hoe de christelijke theologen aller tijden dit feit over het hoofd zagen en Jehova ook voor de God van het Christendom houden konden.

Maar verder blijkt uit dit eenvoudige feit, dat het Christendom niet uit het Jodendom voortgekomen kan zijn. Was Christus een Jood geweest, dan had zijn aanhang uit Joden bestaan en was de besnijdenis als een vanzelfsprekend iets door de Christenen overgenomen.

 

De Christelijke leer kent de besnijdenis niet. Niet eenmaal spreekt Christus er van, haar af te schaffen. Waaruit blijkt, dat Hij en zijn volgelingen de besnijdenis niet kenden en dat de christelijke leer uit die volkeren stamt, die door de Hebreeërs als heidenen beschouwd worden.

 

Zoowel Christus als Paulus spreken herhaaldelijk met afschuw over de besnedenen en geven daarmee het bewijs, hoe groot de afstand is tussen hun volk en het joodse. Paulus zegt onder meer: “Want er zijn ook vele ongeregelden, ijdelheidsprekers en verleiders van zinnen, inzonderheid die uit de besnijdenis zijn; Welken men moet den mond stoppen, die gehele huizen verkeren, lerende wat niet behoort, om vuil gewins wil.” (Paulus aan Titus l : 10, 11).

 

De besnijdenis is dus als een kenmerk van het vijandelijk volksdeel te zien en ook Christus spreekt over de Joden steeds als vijanden.

 

Is het denkbaar, dat Jezus en zijn volgelingen Joden en besnedenen geweest zijn? Is het denkbaar, dat Christus en Zijn “hemelse Vader” iets met Jehova, de God der besnijdenis, de geest van de haat en de wraak, gemeen kunnen hebben?

 

(Verder geeft het 17de hoofdstuk van Genesis, waarin van het verbond tussen Jehova en Abraham sprake is, nog gelegenheid tot velerlei beschouwingen. Abraham is 99 jaar en zijn vrouw Sara 90 jaar, als Jehova - alle natuurwetten ten spot - hun nog een kind belooft en hun Izak schenkt. De stamvader van het Jodendom als de onnatuurlijke vrucht van een tot zover onvruchtbaar echtpaar - ligt daarin wellicht niet een diepe symboliek verborgen?)