EL ELION EN EL SCHADDAI

 

Door Luthers vertaling van de bijbel zijn enige karakteristieke eigenaardigheden der oude Geschriften verloren gegaan. Om het beeld van het monotheïsme duidelijker te doen uitkomen, heeft Luther de verschillende namen der Goden uit het oerschrift  - zoals: Elohim, Jahwe, El Elion, El Schaddai, Adonai, Zebaoth, enz. - steeds door “God de Heere” vertaald. zo ontstond een schijnbaar monotheïsme ook daar, waar het niet was. Daardoor werd het beeld der zelfstandigheid van deze verschillende Goden vervaagd. We zullen trachten, dit zooveel mogelijk te herstellen.

 

Reeds het begin van de bijbel krijgt een andere betekenis, als we de oertekst letterlijk nemen, want er staat geschreven: “In de beginne schiepen de Elohims hemel en aarde.”  - Wie zijn deze Elohims?

 

Sinds de zestig jaar, dat onze Assyriologen en Egyptologen aan het werk zijn, om de oude oorkonden te ontcijferen, welker oorsprong ver ligt voor de tijd der Joden, is het geen geheim meer, dat vele gedeelten uit de bijbel hun voorbeeld vonden bij de Babyloniërs, Iraniërs (Sumeriërs en Akkadiërs), Assyriërs en Egyptenaren. De opgravingen van de gebouwen en standbeelden van deze oude cultuurvolken, die duizenden jaren in de schoot der aarde verborgen lagen, laten ons een blik werpen in de oeroude literatuur, en we zien duidelijk, dat de Hebreeërs in hoofdzaak slechts de oude geestesschatten van anderen overleverden. *) Het echt joodse van hun kronieken is in de vorige hoofdstukken reeds naar voren gebracht; het vindt zijn weerga niet in de oudere literatuur, en het is zo doordrenkt van de joodse geest, dat men zonder aarzelen kan aannemen, dat de Hebreeërs de scheppers er van zijn. Niemand zal u ook deze delen bestrijden willen. Uit hetgeen zij ons echter overleverden over de gedachten van de schepping der wereld, over de sagen van zondvloed en dergelijke, alsmede over de boetezangen (Psalmen) enz. blijkt duidelijk, dat zij dit uit de oudere literatuur haalden.

 

Wat betreft de Elohims geloof ik, een soortgelijke passage in het Babylonische verhaal over de zondvloed te vinden, dat George Smith van de kleitafeltjes, welke zich in het Britsch Museum bevinden, trachtte te vertalen. Er is daar sprake van Lahmu en Laharnu, die in de beginne ontstonden en het leven verwekten. Men had getracht, met deze namen de mannelijke en vrouwelijke kracht aan te geven, waartegen ook niets in te brengen is. Ik vond echter nog een ander spoor voor hun verklaring.

 

De Arabieren zingen bij bepaalde feesten oeroude gezangen, waarin herhaaldelijk de roep: Lahumme, Lahumme! voorkomt. Niemand weet meer, wat dit bete-

 

*) Het is niet Friedrich Delitzsch, die ons het eerst tot dit inzicht deed komen. Reeds twintig jaar eerder wezen Schrader, Sayee, Lauth, Lepsius, Kaulen, Adolf Wahrmund, e.a. op het zelfde.

 

kent; ook de Arabieren zelf niet. Mij schijnt de samenhang tussen Lahumme en Lahamu zeer na; en als men enigermate van de regels der klankverschuiving, wijzigingen en vokaliseering der semietische spraken op de hoogte is, dan schijnt de afstand van Lahamu naar (E)lohim niet eens zo ver. De klank van het woord Lahumme herinnert me aan 't Duitse woord ,Flamme'. (Het gewaagde van deze sprong neem ik graag op rekening van mijn spraakgevoel, dat mij meer dan eens de juiste weg gewezen heeft, waar de wetenschap geen weg meer wist.) Ik ben daarom geneigd, Lahmu en Lahamu als “water en vuur” uit te leggen, wat dan weer zou duiden op “mannelijke en vrouwelijke kracht”; want daar al het leven op aarde toch uit de wisselwerking tussen zonlicht (vuur) en regen (water) ontstaat, zo is het heel goed mogelijk, het licht als de mannelijke en het water als de vrouwelijke verwekkingskracht op te vatten. Volgens mijn mening wil dus de Babylonische verklaring van de scheppingsgeschiedenis zeggen: “In de beginne waren er water en vuur; zij verwekten het leven.”

 

In het woord Elohim vind ik verder de stam van het Duitse woord Lohe, dat weer vuur, vlam, licht betekent en ook in Loki, de god van het vuur, in het latijns lux lucis en in Lucifer weer te vinden is. zo sluit de ring der afleidingen zich volkomen. Ik lees dan: “In de beginne schiepen de Lohen (de licht- en vuurgeesten) hemel en aarde. *)

 

*) De eventuele bedenkingen van vakgeleerden, dat men geen arische en Semitische taaistammen met elkaar vermengen mag. schijnen me ongegrond. Wanneer gedurende minstens 4-5000 jaar arische en semietische volken met elkaar in contact komen, kan het niet anders of hun taal moet ineenvloeien en wederkerig van elkaar overnemen.

 

Ik bestrijd ook, en heb dat sinds 25 jaren bestreden, dat Palestina bij het binnentrekken der Hebreeërs slechts door Semitische stammen bewoond werd. Ik heb van het begin af in de Amorieten (de Amaurs van de Egyptische gedenktekens), de Edomieten, de grote “Enakskinderen”, de “lange lieden van Seba”, evenals in de latere Samariërs en Galileërs (Galliërs) arische stammen vermoed. Wat betreft de Amaurs heeft W. M. F. Petrie later mijn veronderstelling bevestigd.

 

Dit slechts ter inleiding, om de willekeur der Lutherse vertaling te kenschetsen. Van meer belang voor ons zijn de namen El Elion en El Schaddai, die Luther nu en dan wel laat staan, maar meestentijds toch door “God de Heere” vertaalt. Onze theologen plegen El Schaddai als de hoogste God en El Elion als de allerhoogste God te verklaren, iets, waarvoor geen enkele geldige, taalkundige reden voorhanden is. Het is slechts een gezochte verklaring! Om op het rechte spoor te komen, moeten we naar parallellen bij andere godsdiensten zoeken. Daarbij ontdekken we een zeker dualisme in de oude godenleer; tegenover de goede goden worden de demonen als slechte gesteld, tegenover de geesten van het licht staan die der duisternis, een voorstelling, die in de natuur, waar licht en duisternis elkaar afwisselen, en waar naast de scheppende krachten ook afbrekende elementen hun weg maken, haar oorsprong vindt. Het sterkst komt deze tegenstelling naar voren in de leer van Zarathustra, die een Ahriman plaatst tegenover Ahura-mazda (later verbasterd tot Ormuzd). Ahuramazda wordt door velen uitgelegd als “de voor zichzelf zijnde” of ook “de hoogwijze zijnde”, anderen vertalen “de groote Heer”, waarvoor echter weer elke taalkundige grond ontbreekt - nog afgezien daarvan, dat bovenstaande verdraaide begripsvorming de eenvoudige hersenen der oude volken vreemd waren. Ik wil een andere uitlegging geven.

 

Ahura Mazda betekent ook Aura Mazda. De klank van het woord Ahura of aura doet denken aan aurum, aurora, aan glans en licht (aurum = goud, is het glanzende), mazda echter is niets anders dan master = meester en Ahura Mazda dus de “Lichtmeester”, de Heer van het licht. Voor wie dit te nuchter is, mag ahura - wat gelijk is aan asura - als “Lichtwezen” vertalen en Ahura-mazda als “Gebieder der lichtgeesten”.

 

In het woord Ahriman vermoed ik de stam van rima, die in het Duitse woord “Reim” terug te vinden is, dat echter in zijn oorspronkelijke betekenis niet slechts de samenklank van twee woorden is, doch - als tegenhanger van rita (het recht, oprechte, gerechte) - het “harmonisch geordende” beteekent. A of Ah wordt in de oude talen meermalen als het ontkennende voorzetsel “on” gebruikt. Ahriman zou dus zijn de “Ongerijmde”, de Demon, de vijand van orde en harmonie. (Een soortgelijke woordspeling hebben we in Arimespen = Ari-maspahi - Onminzoekende, Boosblikkende of ook wel het Wezen met oneven aantal ogen).

 

In de oude godsdiensten wordt het begrip Licht overgebracht op ethisch gebied - met de voorstelling van het Goede, het Scheppende, de Geest der Waarheid verbonden; de tegenstelling daarmee vormt de Verstoorder, de Geest der duisternis en de leugen. Als zoodanig geldt Ahriman in de Perzische godsdienst.

Volgens een andere uitlegging wordt de naam Ahriman teruggevoerd naar het oud-perzische Ahrija maniyus, in de taal van de Zend-Avesta anhro mainyus: de vernietigende Geest. Hij is de eeuwige vijand Ahuramazda, de Geest van de duisternis, die in alle goede en reine scheppingen de kiem van het kwade tracht te leggen. Er wordt voorspeld, dat, wanneer de derde Heiland gekomen is, de macht van Ahriman gebroken zal zijn en Ahuramazda zijn heerschappij, het rijk van het eeuwige licht, op aarde zal stichten.

 

Hoe verbreid de voorstelling van de twee tegenstrijdige Goden was, blijkt uit het feit, dat de Slavische volken thans nog van een Biele Bog en een Tscherne Bog, een witten en een zwarten God spreken. Volgens christelijke opvatting heten ze God en duivel.

 

Vóór de Joden in het land Kanaän kwamen, waren El Elion en El Schaddai de Goden der Kanaänietische volken. Het heeft geen zin, in deze beide godennamen gelijkwaardige wezens te zien.

 

Waarom zouden de Kanaänieten zich twee gelijksoortige Goden aanschaffen, waarvan de een slechts één sport hoger staat dan de ander, een “hoogste” en een “allerhoogste”? Het is veel waarschijnlijker, dat - zoals ook bij andere oude godsdiensten - ook in deze Kanaänitische Goden tegenstellingen belichaamd waren: een goede en een boze Geest, een witte en een zwarte God.

 

En ook de taalkundige weg daarheen lijkt me niet zo moeilijk. (Ook hier moet ik zeker de verontwaardiging van de heren vakgeleerden over mijn, alle overlevering honende vrijheid van mijn afleidingen op de koop toe nemen). Ik vind in Elion een gelijkluidendheid met het Griekse helios - zon, licht; de betekenis van het woord Schaddai leidt mijns inziens duidelijk naar de Duitse woorden “Schatten”, schaduw en “schaden”, kwaad doen.

 

Adolf Wahrmund heeft El Schaddai reeds met de Egyptische Seth in verband gebracht; en Seth is ook bij de Egyptenaren een boze God; hij staat gelijk met Typhon, de Verwoester, het zinnebeeld van de alles vernietigenden woestijnstorm.

 

Volgens de Egyptische opvatting is Seth de boze Geest, “de God, op wie al het verderfelijke terug te brengen is.” Ook bij de Assyrische inscripties komen Sched en Schedim als de boze demonen, als de “schadelijken” voor.

 

Dit alles lijkt mij er op te wijzen, dat we in Schaddai met de Geest van het kwade te doen hebben, die door de Kanaänieten als vijand gevreesd werd, de Geest der duisternis, de God van de schaduw.*) Vreemd is het evenwel, dat Abraham, als hij Kanaän binnentrekt, niet met El Elion, doch juist met El Schaddai - en alleen met deze - zijn verbond sluit. Opdat er geen twijfel zal bestaan, wordt de aanhaling hier in de oertekst weergegeven.

 

* )In het Turks betekent duivel Scheitan. Een plaats op de route Rustschuk-Varna heet Scheitan-Schyck - Duivelsgat. De afleiding van Schaddai naar Seth, Scheitan, Satan is duidelijk; evenals van Typhon naar Düwel, Duivel.

 

 

Dit betekent letterlijk vertaald:

“Als nu Abraham negen en negentig jaren oud was, zo verscheen Jahwe aan Abram en zeide tot hem: Ik ben El Schaddai, wandel voor Mijn aangezicht en wees gehoorzaam (Mij onderdanig), en Ik zal Mijn verbond stellen tussen Mij en tussen u en Ik zal u gans zeer vermenigvuldigen.”

 

In Gen. 17 : 7 heet het verder: “En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u.

 

Daar er van El Elion, de God van het Licht, de waarheid en het goede bij dit verbond geen sprake is, zo kan ik hier met de beste wil niet anders uit lezen, dan dat Abram zijn verbond sloot met de Geest van het kwade. Hij verkocht - om bij de middeleeuwse opvatting te blijven - zijn ziel aan de duivel. Dat verklaart alles!

 

Het is duidelijk te merken, dat de naam Jahwe eerst later voor Schaddai in de plaats gekomen is, dat de oorspronkelijke God der Joden El Schaddai was, en dat het verbond met deze God slechts betrekking heeft op Abram en zijn nakomelingen, en niet op andere volkeren.

 

Professor Adolf Wahrmund, hoogleraar aan de Academie van Oosterse Wetenschappen te Wenen, heeft ons in zijn “Gesetz des Nomadentums und die heutige Judenherrschaft” in de eerste plaats het diepere geesteswezen van de Hebreeërs als nakomelingen der woestijnnomaden en woestijnrovers ontsloten. Hij heeft de hier uiteengezette samenhang reeds verklaard, daar hij in genoemd boek zegt:

“Een nog dieper gaand, nog natuurlijker typisch voorbeeld van de keerpunten van het Nomadenleven dan de vijandelijke overvallen zijn, is te zoeken in het steeds weer opsteken van de woestijnstorm, de geweldigen verstoorder, die woeste leegheid en een troosteloos niets achter zich laat. Hij wordt verpersoonlijkt in Typhon of Seth der Egyptenaren, in de Schaddai (dat is de Geweldige en Vreselijke) van Abraham en Bileam. Tussen het geweld van donder en bliksem daalt hij af op de vleugelen van de wind. De stormwind is zijn adem, damp komt uit zijn neusvleugels en een verterend vuur spuit uit zijn mond. De woestijnnomaden zijn waardige zonen van hem, want zij kunnen, evenals hun God, slechts verderf brengen. - Volgens enkele Ouden was Typhon de Vader van Judaeus en Hierosolymus, en de Gnostici hebben de Jodengod als een typhonisch wezen uitgebeeld.”

 

Er waren eigenlijk niet eens wetenschappelijke onderzoekingen voor nodig, om uit de schilderingen in de oude joodse geschiedenis te kunnen opmaken, dat Jahwe geen geest van het goede en de waarheid is. Alle voorgaande weergegeven feiten bevestigen dat: Jahwe is El Schaddai, is de boze Geest, de Geest van het verderf en het bedrog, die niets gemeen heeft met onzen christelijke God.

 

Tegen het verwisselen van die twee moet met klem gewaarschuwd worden. Had het feit, dat in het Nieuwe Testament de naam Jahwe = Jehova niet meer voorkomt, niet voldoende voor ons moeten zijn, om ons duidelijk te doen worden, dat er twee verschillende Goden zijn?

 

Noch Christus noch zijn volgelingen kennen de naam Jahwe = Jehova. Aan het kruis roept Christus: “Eli Eli lama asaptani”, en het omringende joodse en onder joodse invloed opgegroeide volk verwondert zich over deze woorden, die het niet kan verstaan. Sommige menen, dat hij de Profeet Elias roept. In ieder geval blijkt daar uit, dat Christus zijn God bij een naam noemde, die de Joden en het jeruzalenische gepeupel onbekend was. Daarbij klonk de naam hun in de oren als Elias. Zou hij niet geroepen hebben: “El Elion, waarom hebt Gij mij verlaten?”

 

En deze wanhopige smartenkreet van de gekruisigde kunnen de eerlijke volkeren der wereld tot op de huldigen dag herhalen: want de verheven God van het licht en der waarheid heeft hen verlaten, verlaten - sinds de karikatuur van een God, die de vijand van de waren God is, in de religieuze leer werd ondergeschoven - sinds ze het onderscheid tussen El Elion en El Schaddai vergaten.

 

In een tijd, waarin Jahwe regeren kon en door het verblinde volk erkend werd, moest ook het leugenvolk van El Schaddai de heerschappij krijgen over het eerlijke mensdom.

 

Laten wij de Leugengod, de Geest der duisternis van zijn troon stoten, om El Elion daar weer op te doen plaats nemen, en licht en waarheid zullen weer hun intrede onder de mensheid doen! De volkeren zullen weer zien en de weg naar de bronnen van het geluk terugvinden. En er zal gebeuren, wat Ezau beloofd is: “Gij zult weder meester worden en zijn juk van uw schouders werpen.”

 

Want de stam van Ezau zijn wij, dus geldt deze belofte ons.

 

Vergelijk bij dit hoofdstuk het toevoegsel aan het slot van het boek.

Hosted by www.Geocities.ws

Hosted by www.Geocities.ws