NENASO Literatuur

Rijkskanselier Adolf Hitler
voor 2 miljoen arbeiders op l Mei 1933 naar aanleiding van de « Dag van de Nationale Arbeid. »


Duitse volksgenoten, mannen en vrouwen!

De Mei is gekomen. Zo heet het in het Duitse lied. En gedurende vele eeuwen was de dag van de Mei-intrede niet slechts het symbool van de intocht der lente in het land, het was ook de dag der vreugde, der feestelijke stemming en gezindheid. Er kwam een tijd, die voor zich aanspraak op dezen dag maakte en de dag van het komende leven en de hoopvolle vreugde veranderde in een dag van veten en innerlijke strijd. Een leer, die ons volk had aangetast, beproefde, de dag van de ontwakende natuur, van de zichtbaren lente-intocht te veranderen in een dag van de haat, van de broederstrijd, van twist en van leed. Tientallen van jaren zijn over de Duitse landen heengegaan en steeds meer scheen deze dag de verdeeldheid en verscheurdheid van ons volk te moeten documenteren. Eindelijk kwam echter ook de tijd van bezinning, nadat het diepste leed ons volk had aangetast, een tijd van tot zichzelve inkeren en van het elkander opnieuw vinden van Duitse mensen.

En vandaag kunnen wij weder met het oude volkslied zingen: De Mei is gekomen, het ontwaken van ons volk is er. Het symbool van de klassenstrijd, van de eeuwige veten en twisten, verandert zich nu weder tot het symbool van de grote vereniging en verheffing der natie. En daarom hebben wij dezen dag van de ontwakende natuur voor alle tijden die komen gekozen als dag der herwinning van onze eigen kracht en sterkte en zodoende ook tegelijker tijd van de scheppende arbeid, die geen nauwe grenzen kent, niet gebonden is aan de vakvereniging, aan fabriek en kantoor, van een arbeid, dien wij overal daar willen erkennen en bevorderen, waar hij in goeden zin voor het zijn en leven van ons volk wordt verricht.

Het Duitse volk heeft een gruwelijke nood achter zich. Niet dat deze soms zou kunnen worden toegeschreven aan gebrek aan vlijt, neen! Miljoenen van ons volk, zij zijn werkzaam gelijk vroeger, miljoenen boeren stappen achter de ploeg gelijk weleer, miljoenen arbeiders staan aan de draaibank, aan het dreunende aanbeeld. Miljoenen van ons volk, zij zijn werkzaam en miljoenen anderen, zij willen werkzaam zijn, doch zij kunnen het niet! Tienduizenden maken vrijwillig een einde aan een bestaan, dat voor hen slechts kommer en ellende scheen te bevatten. Zij verruilen het voor het hiernamaals, waarvan zij iets meer en iets beters hopen. Ontzettend leed en ongeluk heeft bij ons intrek genomen en in zijn gevolg versaagdheid, ja vertwijfeling. En wij vragen ons nu af, waarom?

Het is een politieke nood. Het Duitse volk is innerlijk verdeeld, zijn ganse levenskracht wordt voor de inwendige strijd verbruikt. Het bouwen op de sterkte van de eigen wil, de eigen kracht, is verdwenen. Miljoenen zien uit naar de overige wereld en hopen, dat van daaruit hun geluk en heil deelachtig moge worden. Het volk vervalt en in dit verval verdwijnt zijn levenskracht, de kracht om zich in het leven te handhaven. De resultaten van dezen klassenstrijd zien wij om ons en onder ons en wij willen daaruit leren. Want één ding hebben wij als voorwaarde voor de genezing van ons volk ingezien:

Het Duitse volk moet zich opnieuw wederkerig leren kennen!

De miljoenen mensen, die in beroepen verdeeld, in kunstmatige klassen uit elkander zijn gehouden, die, bevangen van eigendunk der standen en van klassenwaanzin, elkander niet meer kunnen verstaan, zij moeten weer de weg tot elkander vinden! Een ontzaglijke, geweldige taak - wij weten het! Als 70 jaar de waanzin als politiek denkbeeld werd voorgestaan en gepredikt, als 70 jaar lang de vernieling van de volksgemeenschap politiek gebod was, dan is het moeilijk, op slag de zin van de mensen te willen omkeren. Niettemin mogen wij niet versagen, noch vertwijfelen. Wat mensenhanden hebben gebouwd, konden mensenhanden omverwerpen, wat menselijke waanzin eens heeft uitgevonden, kan door verstandig inzicht worden overwonnen.

Wij weten, dat dit proces van het elkander vinden en wederkerig weer leren begrijpen niet een zaak van weken of maanden, ja zelfs niet van weinige jaren kan zijn. Maar wij hebben de onwrikbare wil, deze grote taak in de Duitse geschiedenis te vervullen, hebben het besluit gevat, de Duitse mensen weer bij elkaar te brengen en, als het zijn moet, hen daartoe te dwingen.

Dat is de zin van de eersten Mei, die van nu af aan door de eeuwen heen in Duitsland zal worden gevierd, opdat op dien dag allen, die in het grote raderwerk van onzen scheppende nationale arbeid werkzaam zijn, de weg tot elkander vinden en elkaar eenmaal in het jaar de handen mogen reiken in de erkenning, dat niets kan geschieden, indien niet allen hun deel aan de prestatie en aan de arbeid daarbij volbrengen. En daarom hebben wij als motto van dezen dag de zin gekozen:

Eert de arbeid en acht de arbeider!

Voor miljoenen is het tegenwoordig moeilijk, om ten aanzien van al de haat en de misverstanden, die in het verleden kunstmatig zijn gekweekt, weer de weg tot elkander te vinden. Er bestaat een aangekweekt, daar het overeenkwam met de minderwaardigheid van de partijen, die dit volk in lange jaren verleidden. Wij willen het uit dezen ban verlossen, willen het zonder wijken de overtuiging in de ziel branden:

Duits volk! Gij zijt niet tweedeklas, ook al wil de wereld dit duizend keer hebben. Uw waarde is niet van de tweede soort, niet uw betekenis. Duits volk, bezin u op uzelf, op uw verleden en op hetgeen uw vaderen hebben volbracht, ja op hetgeen uw eigen generatie volbracht heeft. Vergeet 14 jaren van verval, hef u omhoog tot tweeduizend jaren Duitse geschiedenis.

Wij hebben u, mijn volksgenoten in gans Duitsland, van de eersten dag af aan zo toegeroepen, om u allen uit het gevoel van innerlijke saamhorigheid deze overtuiging te geven:

Duitsers! Gij zijt een volk, dat sterk is, als gijzelf sterk wilt zijn!

De miljoenen, die vandaag in Duitsland betogen, zij zullen naar huis gaan met het gevoel van een nieuw gewonnen innerlijke kracht en eenheid. Ik weet het, mijn kameraden, uw stap zal morgen weer harder zijn, dan hij gisteren was. Want wij allen gevoelen het, de natie kan men heden misschien geweld aandoen, men kan haar in ketenen slaan - buigen, deemoedige kan men haar niet meer! Wij willen echter daardoor ook op dezen dag het vertrouwen versterken, niet alleen op uzelf, Duits volk, neen, ook het vertrouwen op uw regering, die zich met u verbonden gevoelt en een stuk van u is, die tot u behoort, met u voor uw leven strijdt, die geen ander doel bezit, dan u, Duits volk, wederom vrij en gelukkig te maken.

En ten slotte zal op dezen dag de verbondenheid voor de toekomst door een daad worden gedemonstreerd. Toen wij voor de eerste keer de

gedachte van de arbeidsdienstplicht

in het openbaar verkondigden, ontboeiden de vertegenwoordigers van de afstervende Marxistische wereld een groot geschreeuw en verklaarden: « Dat is een nieuwe aanval op het proletariaat, een aanval op de arbeid, een aanval op het leven van de arbeider! » Waarom deden zij dat? Zij wisten heel goed, dat het nooit een aanval op de arbeid en nog veel minder op de arbeider zou zijn, doch slechts een aanval op een ontzettend vooroordeel, namelijk dat handenarbeid minderwaardig zou zijn. Dit vooroordeel willen wij uitroeien in Duitsland. Wij willen in een tijd, waarin miljoenen onder ons leven zonder begrip voor de betekenis van de handarbeidersstand, het Duitse volk door de arbeidsdienstplicht opvoeden tot het inzicht, dat handenarbeid geen schande is, niet onteert, doch veeleer evenals elke andere werkzaamheid degene eert, die hem trouw en met redelijken zin verricht.

Het blijft ons onwrikbaar besluit, eiken afzonderlijken Duitser, hij moge zijn, wie hij is, rijk of arm, zoon van geleerden of zoon van fabrieksarbeiders, eenmaal in zijn leven tot handenarbeid te brengen, opdat hij dien leert kennen, opdat hij ook hier eens gemakkelijker kan bevelen, omdat hijzelf reeds van te voren gehoorzamen heeft geleerd. Wij denken er niet aan, het Marxisme slechts uiterlijk uit de weg te ruimen. Wij zijn vastbesloten, het zijn bestaansvoorwaarden te onttrekken. Wij willen aan de geslachten, die na ons komen, zijn geestelijke verwarringen besparen.

Hoofd- en handarbeiders mogen nooit tegenover elkander staan. Daarom roeien wij uit dien zin van eigendunk, die zo gemakkelijk de enkeling bevangt en hem van bovenaf laat neerzien op de kameraden, die « maar » aan de draaibank staan, aan de machine of achter de ploeg. Maar niet slechts moet elke Duitser dit soort arbeid eenmaal leren kennen, doch ook omgekeerd moet de handarbeider weten, dat ook intellectueel werk noodzakelijk is. Ook hem moet worden bijgebracht, dat niemand het recht heeft, om op anderen neer te zien, zichzelf beter te dunken, doch dat ieder bereid moet zijn voor de grote gemeenschap.

Wij zullen dit jaar voor de eerste keer deze grote ethische gedachte, die wij met de arbeidsdienstplicht verbinden, verwezenlijken. En wij weten, dat als er eenmaal eerst 40 jaar voorbij zullen zijn gegaan, het woord handarbeid voor miljoenen mensen dezelfde wijziging van de betekenis zal hebben doorgemaakt, als eens het begrip landsknecht, in plaats waarvan het begrip van de Duitse soldaat is getreden.

Wij zullen dit jaar als verdere grote taak de bevrijding van het scheppend initiatief van de rampzalige uitwerkingen van majoritatieve besluiten doorvoeren. Niet slechts in het parlement, neen, ook in het economisch leven. Wij weten, dat ons bedrijfsleven niet omhoog kan komen, indien er niet een synthese wordt gevonden tussen de vrijheid van de scheppende geest en de verplichting tegenover het volksgeheel. Het zal daarom ook onze taak zijn, aan de verdragen de betekenis te geven, die hun toekomt. De mens leeft niet voor verdragen, doch de verdragen zijn er, om het leven van de mens mogelijk te maken. En ten slotte zullen wij ons in dit jaar moeite geven, om de eerste etappe op de weg van een

organische economische leiding

af te leggen en zullen daarbij uitgaan van het fundamentele inzicht: Er bestaat geen opkomst, die niet begint bij de wortel van het nationale, volkseigen en economische leven, bij de boer. Van hem leidt de weg tot de arbeider en verder eindelijk tot het intellect.

Wij zullen daarom bij de landman beginnen en in de eerste plaats zijn bedrijf tot genezing brengen. Wij weten, dat dit de eerste voorwaarde voor de genezing van het ganse overige bedrijfsleven is. 14 Jaar achtereen heeft men het tegendeel gedaan. De gevolgen zien wij. Niet de stedeling, niet de arbeider, niet de middenstander werd geholpen - zij allen kwamen dicht bij de vernietiging.

En daaruit volgt een verdere taak: De uit de wegruiming van de werkeloosheid door werkverschaffing. De werkverschaffing verdelen wij in twee grote groepen. Om te beginnen de particuliere werkverschaffing. Hier zal nog dit jaar met een groot werk worden begonnen, een werk, dat de Duitse gebouwen, de huizen weer in orde zal brengen en daardoor honderdduizenden werk zal geven. Wij willen op dit ogenblik en op deze plek voor de eerste keer het appèl tot het ganse Duitse volk richten: Duits volk! Geloof niet, dat het probleem van de werkverschaffing op de sterren wordt opgelost. Gijzelf moet meehelpen, om het op te lossen. Gij moet uit inzicht en vertrouwen alles doen, wat werk kan geven. Ieder enkeling heeft de plicht, van zich uit niet te aarzelen met de aanschaffing van hetgeen hij nodig heeft, niet te wachten om te laten verrichten, wat hij eenmaal moet laten verrichten. Iedere ondernemer, iedere huiseigenaar, iedere zakenman, elke particulier heeft de plicht, aan de Duitse arbeid te denken. Als tegenwoordig de wereld onware beweringen tegen ons verspreidt, als men de Duitse arbeid in de ban doet, dan moeten wij verwachten, dat de Duitser zichzelf om zijn arbeid bekommert. Dit is een appèl, dat, tot miljoenen enkelingen gericht, het eerst ook aan miljoenen mensen werk kan geven. Verder zullen wij ernaar streven, grote openbare werkverschaffingsmogelijkheden nog in dit jaar te verwezenlijken. Wij stellen een program op, dat wij niet aan de nawereld willen overlaten, het program van onze nieuwen stratenbouw, een gigantische taak, die miljarden vereist. Wij zullen de weerstanden daartegen uit de weg ruimen en de taak grootscheeps beginnen. Wij zullen daarmede een serie van openbare werken inleiden, die meehelpen, om het aantal werkelozen steeds verder naar beneden te drukken.

Wij willen werken en wij zullen werken! Maar, alles hangt per slot van rekening af van het Duitse volk zelf, van u, van het vertrouwen, dat gij ons schenkt, hangt af van de kracht, waarmede gij u tot de nationale Staat bekent. Alleen als gij allen zelf één wordt in de wil, Duitsland te redden, kan in Duitsland ook de Duitse mens zijn redding vinden.

Wij weten, dat wij nog geweldige moeilijkheden te overwinnen hebben. Wij weten ook, dat elk menselijk werk ten slotte te vergeefs moet zijn, indien daarover niet de zegen van de Voorzienigheid straalt. Maar wij behoren niet tot degenen, die zich gemakkelijk op het hiernamaals verlaten. Niets wordt ons cadeau gedaan. Evenals de weg der achter ons liggende 14 jaren voor ons tot op de huldigen dag een weg van eeuwigen strijd is geweest, een weg, die iemand dikwijls haast liet vertwijfelen, zal ook de weg naar een betere toekomst moeilijk zijn. De wereld vervolgt ons, zij keert zich tegen ons, zij wil ons recht op het leven niet erkennen, wil niet waar hebben ons recht tot bescherming van het vaderland.

Mijn Duitse volksgenoten! Als de wereld zo tegenover ons staat, moeten wij des te meer tot een eenheid worden, moeten wij haar des te meer onwrikbaar verzekeren: Gij kunt doen, wat gij wilt! Maar nooit zult gij ons buigen, nooit ons dwingen, een juk te erkennen! de roep naar gelijk recht zult gij niet meer uit ons volk kunnen uitdelgen! Het Duitse volk is tot zich gekomen. Het zal mensen, die niet voor Duitsland zijn, niet meer te midden van zich dulden! Wij willen ons het weer omhoogkomen van de natie door onze vlijt, onze vasthoudendheid, onzen onwankelbare wil eerlijk verdienen! Wij smeken de Almachtige niet: « Heer maak ons vrij! » Wij willen nijver zijn, werken, elkander broederlijk verdragen, gemeenschappelijk worstelen, opdat eenmaal het uur komt, dat wij voor de Heer kunnen treden en hem mogen smeken: « Heer, Gij ziet, wij hebben ons veranderd. Het Duitse volk is niet meer het volk der eerloosheid, der schande, der zelfverscheuring, der kleinmoedigheid en kleingelovigheid. Neen, Heer, het Duitse volk is weer sterk in zijn wil, sterk in zijn standvastigheid, sterk in het dragen van alle offers. Heer, wij laten niet af van U! Zegen dan nu onzen strijd om onze vrijheid en daarmede ons Duitse volk en vaderland! »

Hosted by www.Geocities.ws

Hosted by www.Geocities.ws