X
BEWEGING EN STAAT

In de ouden partijenstaat der parlementaire democratie was de staatsmacht “zwevende”; zij was niet verbonden aan het Volk als geheel, maar viel nu eens aan deze dan weder aan gene heersende politieke partij of groep van partijen ten deel om de doorvoering harer bijzondere, eenzijdige en aan die van andere partijen tegengestelde doeleinden te verwerkelijken. De staatsmacht miste een drager als objectieven gemeenschapswil, ja, haar drager kon in het algemeen en op principiële wijze niet worden aangewezen. De verwijzing in de parlementaire democratie naar het staatshoofd als zogenaamde drager der staatsmacht was een zinledige, misleidende frase en diende slechts om de anonieme macht der partijen achter een schijn van ander gezag schuil te doen gaan. Evenmin kon “het” Volk als drager der staatsmacht worden beschouwd, omdat door de volksverdeeldheid, welke aan de ouden partijenstaat ten grondslag lag, de echte gemeenschapseenheid, “het” Volk, niet naar voren kon komen.

Anders is het in de nationaal-socialistische Leidersstaat. Uitgangspunt voor de nationaal-socialistische beschouwingswijze is de wezenseenheid der Volksgemeenschap, die dezen aard krijgt en handhaaft door de concentrerende kracht, welke van de Beweging als de gemeenschapskern uitgaat. De Beweging is als kern der Volksgemeenschap de belichaming harer politieke vormkracht. De Beweging is de politieke wilsdraagster van het Volk; zij bundelt de energieën, welke in het Volk leven, samen tot een objectieven wil, de gemeenschapswil. Als zodanig beschikt de Beweging over de staat, de staatsmacht, niet bij gelegenheid en voorbijgaand, zoals de politieke partijen in de parlementaire democratische partijenstaat, maar principieel en duurzaam, bij uitsluiting van ieder ander.

Beweging en staat behoren in het Nationaal-socialisme bijeen in hechte verbondenheid. Beweging en staat zijn beide uit de Volksgemeenschap voortgekomen als haar voornaamste organen. In de nationaal-socialistische beschouwingswijze wordt een Volk niet willekeurig bepaald door de samenleving van mensen binnen een staatsgebied als onderworpen aan een staatsgezag, maar het is de oorspronkelijk als natuurlijke eenheid gegeven Volksgemeenschap, die zich openbaart in de Beweging als haar kern en in de staat als haar machtsorganisatie, die onmisbaar is voor haar ontwikkeling en behoud van binnen en naar buiten.

Staan Volksgemeenschap en Beweging in een wisselwerking tot elkander, in dezen zin, dat de Beweging haar kracht put uit de energieën, die in de Volksgemeenschap leven, terwijl anderzijds de Beweging aan de Volksgemeenschap vorm en houding ;geeft, ook de verhouding tussen Volksgemeenschap en staat is er een van wederzijdse beïnvloeding. Tussen beide in staat echter de Beweging, want zij is het, die als politieke leidster en wilsdraagster van het Volk de staat de weg wijst om door zijn machtsorganisatie een zodanige orde te scheppen en te verzekeren, dat het gemeenschapsleven zich daarin overeenkomstig zijn wezen onbelemmerd kan ontwikkelen en handhaven. Het is de Beweging, die als draagster der staatsmacht de politieke lijn der staatswerkzaamheid bepaalt, zodat de staat de doorvoering van de politieke wil der Beweging, die tevens de objectieve gemeenschapswil is, dient.

De Beweging doordringt en vervult de staatsorganisatie van haar geest; zij beheerst de staat en voorzover zij daarbij als het voornaamste orgaan der Volksgemeenschap optreedt, beschikt deze gemeenschap door middel der Beweging over de staat. “Niet de staat beveelt ons” - heeft Adolf Hitler op de Neurenberger partijdag in 1934 gezegd - “maar wij bevelen de staat.”

Daarom kan er naar nationaal-socialistische opvatting geen sprake van zijn, dat het Volk - gelijk vroeger - een vertegenwoordiging tegenover de staat als overheidsorganisatie zou behoeven. De tegenstelling tussen Volk en staat is overwonnen door de eenheid van beide, gedragen door de Beweging, die enerzijds als volkskern de gemeenschap vertegenwoordigt, anderzijds de staatsmacht duurzaam en uitsluitend ten dienste van de Volksgemeenschap stelt en aan haar verbindt.

In de nationaal-socialistische staatsinrichting zal de eenheid van Beweging en staat moeten worden vastgelegd en verzekerd, gelijk in Duitsland in het “Gesetz zur Sicherung der Einheit von Partei und Staat” (1 december 1933) is geschied. De Beweging is geworden tot een constitutionele instelling bij uitnemendheid, de draagster van de politieke gemeenschapswil. In verbaad hiermede zal de samenwerking tussen de instanties der Beweging en de organen van de staat gewaarborgd moeten zijn, een verbondenheid, die haar bekroning vindt in de eenheid van leiding van Beweging en staat: de Leider der Beweging is het Hoofd van de staat.

Hetgeen vroeger geacht werd door verkiezingen tot stand te worden gebracht, namelijk het leggen van een organische band tussen de Volksgemeenschap en haar bestuur (“vertegenwoordiging”), vindt in de nationaal-socialistische staat zijn uitdrukking in de erkenning, dat de Beweging als “Volk-in-het-klein” de Volksgemeenschap in al haar geledingen (rijk, provincie, gemeente) vertegenwoordigt. Dit betekent, dat de organische band tussen de gezagsdragers van de staat en de gemeenschap, die zij besturen, in en door de Beweging moet worden gelegd. Hierbij is gedacht aan personele unies met betrekking tot het bekleden van bepaalde ambten van de staat en overeenkomstige ambten der Beweging, waarmede uitdrukking gegeven wordt aan het beginsel van eenheid van Beweging en staat.

Op een gevaar van een dergelijke vereniging van ambten van staat en Beweging in een persoon moet echter gewezen worden. Immers, de zogenaamde eenheid van Beweging en staat in het Nationaal-socialisme betekent geenszins een vereenzelviging van beide, maar een gelijkgerichtheid, waarbij de Beweging de politieke doeleinden van de staat bepaalt onder erkenning van de noodzakelijkheid, dat de staat daarbij zijn eigen verantwoordelijkheid behoudt. Met het oog daarop is een zekere spanning tussen beide veelal geboden, opdat enerzijds de Beweging haar eigen doeleinden zuiver kan blijven stellen en anderzijds de staat niet de Beweging zal overheersen.

Een vereniging van staats- en Bewegingsfunctie in een persoon kan er licht toe leiden, dat deze grenzen vervagen tot schade van beide, vooral voor de Beweging.

De Beweging moet als het ware de “oppositie” van voorheen zijn, die juist daarom niet in de staat moet worden “ingekapseld”. Wellicht is het dan ook verkieselijker de personele unies niet dan bij zeer hoge uitzondering te aanvaarden en in plaats daarvan te stellen een innige samenwerking tussen de organen der Beweging en de overeenkomstige van de staat, zo, dat uit wederzijdse beïnvloeding, controle en beperking het juiste evenwicht ontstaat, waarbij elk zich zelf blijft. Afgezien nog van de vraag of de hoedanigheden voor de organen (ook de hogere) van Beweging en staat niet voor elk eigen eisen stellen, die meestal niet in een persoon tezamen aanwezig kunnen zijn. Maar de praktijk van het Nationaal-socialisme is vooralsnog een groot experiment, behorend bij zijn dynamisch karakter, en daarom kan van het laatste woord in problemen als hier bedoeld geen sprake zijn.