II
NEDERLAND IN REVOLUTIETIJD

Met een zekere regelmaat doet zich in het leven van volkeren en staten het revolutieverschijnsel voor en toch is het weder in elke revolutionaire periode voor zeer velen uiterst moeilijk, zo niet onmogelijk, zich van de onafwendbaarheid van de zich voltrekkende ommekeer in geest, staat en maatschappij bewust te worden. Vooral zij, aan wie onder de bestaande orde het betere deel was te beurt gevallen, plegen allerminst van de noodzakelijkheid ener komende revolutie overtuigd te zijn en grijpen naar alle middelen om tegen te houden waartegen geen verzet mogelijk is. Hoezeer hierbij de wens de vader der gedachte is, blijkt in ons eigen land in de gegeven omstandigheden, nu de tegenstanders der nieuwe orde de overduidelijk sprekende feiten niet willen en in zoverre niet kunnen erkennen als afrekening met het oude, en aan de huidige werkelijkheid slechts een uitlegging kunnen geven in het licht van hun droombeelden.

Ook ons Vaderland heeft reeds eerder zijn omwentelingsperioden gekend, in betekenis niet geringer dan de huidige. En toch zijn er velen, die “revolutie” als een on-Nederlands verschijnsel zouden willen afwijzen. Zij vergeten de grote revolutionaire gebeurtenissen in deze landen, toen in de 16de eeuw eerst de nieuwe religieuze mens en later in de 18de eeuw de politieke mens naar voren is gekomen. Vooral de Nederlandse omwenteling, welke met de “Franse Revolutie” in verband staat, is ter vergelijking met het revolutionair gebeuren in onzen tijd, waarin de nieuwe sociale mens opkomt, van gewicht. Want met betrekking tot de omwentelingsbeweging der Kerkhervorming zou, ten einde de tegenstelling tot de huidige toch vooral zo scherp mogelijk te doen uitkomen, nog wel het standpunt ingenomen kunnen worden, dat het toen uitsluitend vaderlandse krachten waren, die in de Nederlanden het oude deden verbreken. Maar deze tegenstelling gaat allerminst op bij vergelijking van de 18de eeuwse revolutie in ons land met die, welke wij thans beleven, voorzover het toenmaals, evenzeer als thans, andere dan Nederlandse krachten waren, die de laatste stoot tot de revolutionaire doorbraak gaven. De vaststelling hiervan is van groot belang, omdat het toch die met hulp van buiten doorgezette politieke beginselen der Franse Revolutie zijn geweest, die in wezen de bouw van het staatsleven in Nederland in de afgelopen periode hebben bepaald. Hieruit kan men dan leren, dat wat eenmaal in de tijd der revolutionaire beroering als van buiten opgelegd en onnationaal en in dit geval on-Nederlands, door velen ten scherpste werd afgekeurd, later vanzelf zozeer in het gehele Volk wortel schiet, dat men het als echt nationaal-Nederlands tegenover een nieuwe revolutie wil behouden, hetgeen men in onzen tijd weder ervaart. Dit betekent, dat de beoordeling in de revolutietijd zelf door het gros der mensen onbillijk en onjuist is, terwijl het inzicht veelal eerst met de tijd komt.

Dat andere dan Nederlandse machten overigens aanleiding vonden tot inmenging in het revolutionaire gebeuren in Nederland, bewijst in de eerste plaats het algemeen geestelijk verschijnsel der zogenaamde Franse en der tegenwoordige Nationaal-socialistische revoluties, niet gebonden aan landsgrenzen. Vandaar dat de machten, die in het bijzonder als de verkondigsters en draagsters der nieuwe revolutionaire gedachten optreden en over de kracht beschikken haar te verwerkelijken, het mede als haar historische roeping gevoelen de verbreiding ervan ook buiten het eigen staatsgebied te bevorderen. Op een typisch verschil tussen de Franse en de Nationaal-socialistische revolutie moet in dit verband echter worden gewezen. Toen werden de nationale grenzen in beginsel geloochend, omdat de bevrijding van de individuele mensen als wereldburgers de leidende revolutionaire idee was, thans gaat het om de bevrijding der volkeren in hun natuurlijke, volkse verbondenheid, waarbij dus van grensuitwissing tussen de volkeren geen sprake kan zijn. Uit dit verschil is het mede te verklaren, dat met het oog op het doen doorbreken van de revolutie in Nederland, die zich naar het Franse voorbeeld richtte, door Nederlandse revolutionairen een beroep gedaan kon worden op vreemde, Franse hulp, terwijl het volstrekt ondenkbaar zou zijn geweest, dat Nederlandse revolutionairen van onzen tijd, die zich waarlijk dragers van het Nationaal-socialisme mogen noemen - waarbij ten onzent uitsluitend aan de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden onder haar Leider Mussert gedacht kan worden -, zich ter verwezenlijking hunner ideeën tot het Duitse Rijk - ondanks alle vriendschap en diep besef van Germaanse lotsverbondenheid - om steun en bijstand in de revolutionairen binnenlandse strijd zouden hebben gewend.

Hetgeen overigens niet wil zeggen, dat nu eenmaal het Duitse Rijk in het revolutionair gebeuren in Nederland heeft ingegrepen - daargelaten wat daartoe de onmiddellijke aanleiding is geweest -, deze tussenkomst, hoezeer ook ongevraagd, tenslotte niet als hulp en bijstand zou moeten worden gewaardeerd. Want vriend of vijand van de huidige revolutie, hij zal toch moeten erkennen, dat dit Duitse ingrijpen ons land voor een burgeroorlog bewaard heeft, waardoor bereikt is, dat in Nederland zich de revolutionaire ommekeer kan voltrekken zonder bloedige botsingen tussen volksgenoten onderling, afgezien van de enkele levensoffers in de politieke strijd, die helaas niet vermeden konden worden.

Overigens beseft men, dat Duitsland de revolutie niet in Nederland heeft gebracht, evenmin als Frankrijk destijds, al heeft het Duitse ingrijpen hier een ander stadium van ontwikkeling dier revolutie ingeluid. De revolutie der 20ste eeuw had als geestelijk verschijnsel reeds sedert jaren haar intrede in ons land gedaan; haar draagster en verkondigster was de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden onder haar Leider Mussert. Maar de politieke stoot tot de feitelijke en definitieve ineenstorting van het oude, dat zich overleefd had, konden de Nederlandse revolutionaire krachten in deze periode echter niet geven. De reden daarvan was geenszins de innerlijke geestelijke kracht van het oude, maar dat zij, die zogenaamd voor de democratische vrijheid streden, haar aan de nationaal-socialistische revolutionairen meer en meer ontnamen, toen het scheen, dat dezen langs de weg dezer democratische vrijheid tot hun doel zouden kunnen komen. De oude democratie mat met twee maten, een voor haar zelf en een voor haar nationaal-socialistische tegenstanders. Op legale en regelmatige wijze kon de nationaal-socialistische revolutie voor Mei 1940 hier te lande dan ook niet verder voortschrijden dan als een geestelijke vooruitgang, de bodem leggend voor de revolutionaire hervorming.

Waardoor kenmerkt zich deze eerste periode van de huidige revolutietijd in ons land? Een uiteenzetting hiervan zou eigenlijk neerkomen op de beschrijving van de strijd der Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden onder het verzet harer tegenstanders. Het is de tijd geweest, dat de nieuwe hervormende beginselen en ideeën voor het eerst onder ons Volk werden uitgedragen; dat de nieuwe, komende wereld tegenover de oude, ondergaande, scherp werd gesteld om alle volksgenoten van de tegenstelling te doordringen. Nederlanders hebben in Nederland met eigen middelen, op eigen wijze, zonder enige hulp van buiten, de revolutionairen ommekeer gepredikt en de strijd geheel alleen tegen de oude machten, die zich met het denkbare en ondenkbare verbonden hadden, gestreden. Men moet zich van het grote gewicht van deze periode der revolutie terdege rekenschap geven. De bekendheid met de nieuwe gedachten en beginselen werd als het ware tot gemeen goed in de lande gemaakt - al ontbrak het niet aan misverstand uit opzet of domheid.

De revolutionaire periode, die aan de uiteindelijke formele omwenteling voorafgaat, is in het algemeen van zeer groot belang voor de vorming van de dragers der nieuwe orde in staat en maatschappij. Immers, in een dergelijke strijd plegen zij naar voren te komen, aangetrokken door de overtuigende kracht van het nieuwe, die geschikt zijn om onder het nieuwe bestel belangrijke en verantwoordelijke posten te vervullen. Het is de overgangsperiode tussen de oude en de nieuwe orde, waarin een leidend nieuw bestuurspersoneel in wording is na zich aan de eisen der nieuwe orde aan te passen: de voorbereiding tot de machtsovergang van oud naar nieuw bewind. De kunstmatige verhindering, dat deze krachten zich vormen, is de misdaad van de verantwoordelijke personen van het oude regiem tegenover het Volk, welks bestaan, al moge het de invloed ener revolutie ondergaan, zonder onderbreking verzekerd moet blijven. En dit bestaan wordt ten ergste bedreigd, indien voldoende geschoolde krachten ontbreken om de nieuwe orde van de aanvang af te handhaven en verder te voeren, wanneer deze krachten nodig zijn door de ontwikkeling van het revolutionaire proces. Moet er nog aan herinnerd worden hoe zware schuld in dit opzicht de vroegere machthebbers in Nederland op zich hebben geladen door met alle beschikbare middelen van afschrikking en diskwalificatie de groei der Nationaal-Socialistische Beweging hier te lande tegen te houden, niet het minst met het oog op hen, die zich op een of andere wijze in de overheidsdienst bevonden. Voor deze houding kan slechts een verklaring gelden, namelijk dat de verantwoordelijke vertegenwoordigers van het oude de vaste overtuiging bezaten de nieuwe orde te kunnen tegenhouden, maar dit bewijst slechts zoveel gemis aan inzicht en historisch besef, dat hun schuld er niet minder om wordt.

Zo kon de toestand ontstaan, dat, toen de nationaal-socialistische revolutie als Europees verschijnsel met voile kracht over Nederland kwam, een voldoende aansluiting en overbrugging tussen oud en nieuw bewind nog niet verzekerd waren, doordat de nieuwe krachten in haar organische groei te zeer belemmerd waren. In dezen onvoldragen revolutionairen toestand hier te lande heeft in Mei 1940 de Duitse bezettingsoverheid moeten voorzien naast haar taak, verbonden aan het dienen van de belangen der oorlogvoering van het Rijk. De bezettingsoverheid vervult de functie van de ordenende macht, die bij de revolutionaire doorbraak geen ogenblik mag ontbreken en zij is daarmede een integrerend deel der huidige revolutionaire beweging in ons land geworden. Dat dit deel van haar taak zo nodig ondergeschikt is aan het andere deel, de waarneming van de belangen van het Rijk, maakt het verloop der revolutie in Nederland nog ingewikkelder. Want dat de vervulling van dit voornaamste deel van haar taak door de bezettingsoverheid in verschillend opzicht een beperking van de nationale revolutionaire ontwikkeling in Nederland moest medebrengen, is zonder meer duidelijk.

De tweede fase der huidige revolutionaire ontwikkeling in ons land kenmerkt zich derhalve door de Duitse leiding, die bepaald wordt door de historische roeping van het Groot Duitse Rijk een nieuwe, nationaal-socialistische, orde in de Europese levensruimte der Germaanse Volkeren te verwezenlijken. Haar bemoeiingen, die in het algemeen ten doel hebben het Nederlandse Volk bij zijn staatkundigen en maatschappelijke wederopbouw en hervorming behulpzaam te zijn, kunnen in drieën worden onderscheiden: de feitelijke uitschakeling van invloeden, die belemmerend op de vooruitgang der revolutie-ideeën werken; de bevordering van hetgeen dezen vooruitgang kan begunstigen; en voorts staatsrechtelijke hervormingen, die in de richting van het nieuwe bestel wijzen. Tot de eerste bemoeiingen behoort de uitschakeling van de krachten, die het oude schraagden en de volkse eenwording tegenhielden, zoals het aanvankelijk doen staken van de werkzaamheid der politieke partijen, later gevolgd door haar ontbinding. Van de tweede groep maken deel uit maatregelen als de instelling van Winterhulp, pers- en radioreorganisatie, zomede tal van voorzieningen op sociaal gebied.

Bij de staatsrechtelijke hervormingen doet zich een bijzondere omstandigheid voor, samenhangend met de bezettingstoestand van ons land. De bezettingsoverheid laat namelijk geen gelegenheid voorbijgaan om te verklaren, dat zij zich tegenover Nederland stelt op de grondslag van het zogenaamde Landoorlogreglement, hetgeen medebrengt, dat haar bestuursmaatregelen zoveel mogelijk getroffen worden binnen het kader van het Nederlandse recht, tenzij de belangen, welke de bezetting heeft te dienen, noodzakelijkerwijs anders vorderen. Een zeker voorlopig en niet algemeen systematisch karakter harer staatsrechtelijke maatregelen hangt hiermede samen: “tot nader order”, is in dit verband het veelgebruikte voorbehoud. Daardoor kunnen deze staatsrechtelijke hervormingen, hoewel uiteraard in de richting van de beginselen der nieuwe orde wijzend, nog niet als de bevestiging dier orde worden aangemerkt. In dit opzicht vertraagt de bezettingstoestand door de daaraan verbonden zelfbeperkingen der bezettingsoverheid noodgedwongen de revolutionairen staatsrechtelijke opbouw der nieuwe orde.

Maar ondanks de in het voorgaande uiteengezette ingewikkelde situatie, welke de huidige revolutietijd in ons land kenmerkt, schrijdt de nationaal-socialistische ommekeer in Nederland onweerstaanbaar voort.

De punten van overeenkomst tussen de revolutionaire gebeurtenissen in ons land tegen het einde der 18de eeuw en hetgeen wij thans beleven zijn talrijk, Het is hoogst leerzaam zich daarvan rekenschap te geven, omdat dit er toe kan bijdragen, dat velen, die zich heden afzijdig houden van een gang van zaken, welken zij als “on-Nederlands” menen te moeten verwerpen, het zich in onze dagen in Nederland voltrekkend revolutieproces als een herhaling - uiteraard meer naar de vorm dan naar de inhoud - van het werk hunner bloedeigen Nederlandse voorvaderen zullen leren begrijpen.

De Handelingen van het “Comité Revolutionair in Amsterdam” (1795) bevatten in dit verband waardevolle gegevens.

Daar is in de eerste plaats - toen gelijk nu - de onheilbrengende Engelse hulp: “De alles overwinnende Fransen naderden met stoute schreden, en deden de laffe hulpbenden, de moord- en plunderzieke Engelsen, door hunne gewone retrogade ¹) bewegingen, in 't binnenste van ons Land en steden, de helse vruchten van hun Geloofs- en Bondgenootschap van meer nabij proefondervindelijk smaken. De vrees, dat ook eindelijk deze vrienden door hunne retirade ²), deze Stad door verwoestende inundaties voor een tijd, mochten komen beschermen, vervolgens verwoesten en ook eindelijk verlaten, gaf gelegenheid tot het doen van ene eerste stap, bij de toenmalige Regering, namelijk het aanbieden van een Verzoekschrift, teneinde door hetzelve te bewerken, dat van wegen deze stad nimmer zoude toegestemd worden, tot het doen van gewelddadige overstromingen en het innemen van enige, inzonderheid van Engelse hulpbenden”. (VI)

Het Comité noemt als hoofddoel zijner bemoeiingen: “Stad en Vaderland, op welk ene wijze en tot welke kosten, te redden en te bewaren voor een conquest ³) te worden der dappere Franse Republikeinen, en waar van wij alleen konden bevrijd blijven door, (op voorwaarden ons door hen voorgeschreven) te tonen, door daden te tonen, dat de Bataafse Natie Vrij wilde zijn, zich van 't juk ontsloeg, en hen als Broeders wilde ontvangen". (XI)

¹) terugwaartse ²) terugtocht ³) verovering

Dat voor deze zorg van het Comité alleszins gegronde reden bestond, blijkt uit het decreet der Franse revolutionairen (1794), waarbij aan de “Agenten, gezonden in de door de Legers der Republiek bezette landen”, de nodige instructies werden gegeven om zich van het bezit dezer landen in de meest letterlijken zin te verzekeren. Nederland het lot van een overwonnen en door de vijand in bezit genomen wingewest te besparen, was het waarlijk vaderlandslievende oogmerk dezer mannen. Dringend klinkt hun “Adres aan de Burgers van Amsterdam”:
“Het is in de macht der Fransen U met alle uwe Landgenoten te verpletten - zo verre hebben uwe hatelijke dwingelanden het gebracht - en echter willen de Fransen U vrij - U alle gelukkig zien; zulke edelmoedige Helden kunnen door de Vrijheid alleen gevormd worden! Zou gij dan met al uwe vermogens deze edelmoedige poging der Fransen niet ondersteunen? Toont slechts, dat gij begerig naar de Vrijheid zijt, en zij zullen U de hand van Broederschap aanbieden - zij zullen U in alles wat gij te verkrijging van dien schat in 't werk stelt, krachtdadig ondersteunen”. (14)

“Deze (let hier wel op!) is intussen de enige weg die U is overgebleven, om U te bevrijden van het vreeslijk lot, van door uwe Vrienden zelve als ene overwonnen nietswaardige Natie behandeld te worden - een denkbeeld, waarvoor het hart van elk rechtgeaard Vaderlander van schrik wegkrimpt - Bedenkt Burgers! zo dit door uwe eigene lafhartigheid eens zo verre komen mocht, hoe gij U immer voor Uwe Vrouwen en kinderen, voor uwe nakomelingen, voor uw eigen geweten, ja voor God zelve zult kunnen verantwoorden daar alle de onheilen. die hieruit voor het lieve Vaderland noodzakelijk moeten voortvloeien, gewrochten van uwe ongelofelijke laagheid zijn zullen.” (15)

“Burgers! welke uwe denkwijze over het staatkundige, welke uwe Godsdienstige begrippen ook zijn mogen! het is zonder uitzondering uwer aller belang het Vaderland voor overheersing te hoeden - te beletten dat de Fransen niet genoodzaakt zijn, U als een overwonnen volk te handelen.” (16)

Als voor onzen tijd geschreven - aan het adres van de na de l0den Mei te voorschijn gekomen “hervormers” - is de waarschuwing van het Comité een wakend oog te houden op hen, “die zich te voren schaamden patriotten te zijn, en zich thans als de ijverigste zouden willen opdoen - op intriganten, die door welsprekende zogenaamde inlichtingen u zouden zoeken te verwarren, en de altoos eenvoudige zaak der waarheid en Vrijheid, zouden trachten te verdonkeren, - op belangzoekers, wier gedelibereerde financiën hen thans de gelegenheid doet aangrijpen om verdienstelijke Vaderlanders, die het Vaderland behoorde te kennen en te waarderen, voorbij te streven, door zich in alles in te dringen.” (XVI, v.v.)

Zo nuttig het is deze uitingen van de revolutionairen geest onzer voorvaderen in de herinnering terug te roepen, zo onnodig is het lang stil te staan bij hetgeen in onze dagen daarmede een bijzonder treffende overeenkomst vertoont en in die ene uitspraak van onzen Leider wordt samengevat: “Zonder de N.S.B. heeft Nederland geen toekomst.”