Theodor Fritsch
DE VALSE GOD
BEWIJS MATERIAAL TEGEN JAHWE
INHOUD
( Inleiding )
Over de wordingsgeschiedenis van het oude testament
Jehova als stamgod en mensenvijand
Jehova als beschermer van het onrecht
Over Jehova's wreedheid en mensenhaat
Voorbeelden uit voorjoodse literatuur
Doet de talmud zich nog gelden?
Historische gegevens over de strijd tegen het rabbinisme
Oorsprong en wezen van het jodendom
Joodse praktijken (De Kahal)
De verhouding tussen Christendom en jodendom
Het resultaat
Slotbeschouwingen
Nog enige interessante bewijsstukken
Aanhangsel
Godslastering
Verzamelroep
De demon Schaddai
NEDERL. BEWERKING DOOR
F. M. v. d. MAAS
UITGEVERIJ “WESTLAND” – AMSTERDAM - 1941
VOORWOORD
De heruitgave van dit werk van de in 1933 overleden schrijver, de nestor in de strijd tegen de valse god, is een eis van deze tijd. geen onderwerp staat zo midden in het brandpunt der belangstelling als het religieuze, en er is geen keuze, zo beslissend, als die tussen Jehova en de Germaanse godsvrucht. Niemand van Germaanse bloede, ook niet de kerkganger, en ook niet hij, die volgens de tegenwoordig geldende begrippen een gelovige is, kan zich afzijdig houden, tenzij hij zich buiten de vernieuwing van het Duitse leven plaatsen wil.
Theodor Fritsch zegt zelf in dit werk, dat wel het doorwrochtste is:
“Of het Christendom nog een toekomst heeft, zal er van afhangen, of het zich eindelijk los kan maken van de joodse invloed en – zoals zijn meester, Jezus Christus – in de jood de vijand van alle waarachtige zedelijkheid en godsdienst ziet. De godsdienst moet ons bovenal een zedelijk wapen zijn tegen de vijand, en daartoe is het nodig, dien vijand te herkennen.”
Deze woorden, in 1911 geschreven, geven in de beknopste vorm de huidige toestand weer. Wie enig verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de volkse staat en het Germaanse ras bezit, kan niet aan Jehova geloven.
Op de 12en September 1933 sprak bisschop Coch aan de baar van Theodor Fritsch de volgende woorden;
“In dit godshuis en als onderdeel van deze lijkdienst zij het mij vergund, als kerkvoogd van onze Evangelisch-Lutherse Kerk, enkele woorden van dank te richten tot de man, aan wiens baar ik hier sta, de man, die zijn levenswerk, waarvoor hij onverschrokken streed, nog bekroond mocht zien. Het is allereerst wel een zeer persoonlijk woord van dank, dat ik de overledene schuldig ben. Uit zijn werk toch kon ik veel leren, dat mij een hulp was bij onzen strijd voor een nieuw Duitsland en een nieuwe Duitse volkskerk. Ook onze kerk spaarde deze onverschrokken strijder zijn kritiek niet. Maar juist voor deze kritiek zijn wij hem in dit uur nog van harte dankbaar. Zeer veel heeft hij verkondigd en verdedigd, en dat, wat hij verdedigde, is gebleken - zoals het velen van ons duidelijk voor ogen is komen te staan - de waarheid te zijn. Ook voelden wij, hoe deze man inzag, dat het wezen van het Christendom juist lag in zijn strijd tegen het Jodendom, het essentiële verschil tussen Christendom en Jodendom. Goethe heeft gezegd, dat de eigenlijke betekenis van de wereldgeschiedenis ligt in de strijd tussen het geloof en het ongeloof. En de kern van deze uitspraak blijft dezelfde, als wij, wijzer geworden door de ervaringen van de laatste honderd jaar, deze gedachte scherper omlijnen en zeggen: De eigenlijke betekenis van de wereldgeschiedenis is de strijd tussen het Christendom en het Jodendom. Sinds dat uur op Golgotha is en blijft dit zo.
Nu echter nog een woord van dank, dat wij allen de man, om wie we hier treuren, verschuldigd zijn.
Hier, aan zijn baar, wil ik het bekennen: als wij thans in het nieuwe Duitsland ook een nieuwe volkskerk bouwen kunnen, dan danken wij dit in de eerste plaats aan hem, die tijdens zijn strijd van tientallen jaren ons de weg daarvoor baande en met zijn “Hammer” ook op de deuren der kerken klopte. Wij danken hem ervoor, dat hij zijn gemeente hier trouw gebleven is, en het is ons een verheugenis, dat hij in zo goede betrekking met de voorganger van deze gemeente stond, en ook met diens voorganger, dominee Wangemann. Ook verheugt het ons van ganser harte en stemt het ons dankbaar, dat de man, die zo dapper en onverschrokken streed, vervolgingen en morele martelingen ten spijt, de heerlijke gebeurtenissen van dit wonderschone jaar 1933 heeft mogen beleven. Wij wensen hem, de eerlijken strijder, niet slechts de eeuwige rust, doch ook de eeuwigen vrede, die niet van deze aarde is, dien God alleen geven kan als louter genade; want alle strijd is eeuwige rust in God de Heer. Amen!